De Groningse goudsmeden 'van Giffen'

De oudste Van Giffens - in directe lijn teruggaand tot circa 1570 - hebben allen een academische opleiding genoten. Daaraan kwam abrupt een einde na het overlijden van Lucas van Giffen, die leefde van 1634 tot 1680. Deze Lucas studeerde aanvankelijk in Groningen, later in Leiden. Hij promoveerde in Leiden op een stellingendissertatie.
In zijn tijd was hij een gezien advocaat en rechter. Toch had hij het vermoedelijk niet breed, want volgens zijn eigen aantekeningen hield hij kostgangers!
Hij was getrouwd met Margaretha (Grietje) Broijls (1639-1679). Dit echtpaar kreeg zeven kinderen, waarvan er vijf al heel jong overleden. Het vierde kind heette Anna (1672-1723) en trouwde met Gerardus Busz (1664-1713), predikant achtereenvolgens te Uitwierde en te Stitswerd. Hun zoon Henricus (1694-1729) was eveneens predikant. Het jongste kind, het tweede dat langere tijd bleef leven, was Lambertus van Giffen (1679-1738). Hij oefende een heel ander beroep uit dan zijn voorouders.
Geen academisch beroep, maar een handwerk.
Hij werd goud/zilversmid. Een vak dat overigens in die tijd een hoog aanzien genoot. Op zestienjarige leeftijd werd hij leerling, in 1703 gezel en in 1705 meester.
Hij schijnt zijn vak ook goed verstaan te hebben, want van de stad Groningen kreeg hij verschillende opdrachten, zoals in 1735 het maken van twee zilveren bekers. Twee zoons bekwaamden zich eveneens in dit vak en zetten het werk van hun vader voort. Het waren Lucas van Giffen (1714- 1758) en Johannes van Giffen (1725- 1782). Ook later hebben nog verschillende naamgenoten dit vak in Groningen beoefend.
De laatste was Hendrik Willem van Giffen (1776-1854) die via zijn dochter Johanna Wilhelmina, de grootvader zou worden van de later zo bekend geworden kunstschilder Hendrik Willem Mesdag.
Curieus mag het ook genoemd worden dat de familie Van Giffen het vak van zilversmid met slechts een korte onderbreking bijna een eeuw lang in hetzelfde pand Akerkhof hoek Lutkenieuwstraat bij de Grote Markt in Groningen heeft uitgeoefend, (zie Minke A. de Visser, Groningse Volksalmanak, jr. 1939, pag. 159 t/m 167:
Een huis vol goudsmidtraditie). De vraag die mij heeft beziggehouden is, waarom heeft Lambertus de traditie van de familie niet hoog gehouden en heeft hij voor een andere dan een academische vorming gekozen? In het hierna volgende hoop ik een antwoord op die vraag te kunnen geven.
Wie het bovenstaande aandachtig heeft gelezen, zal het mogelijk zijn opgevallen dat Lambertus' moeder Margaretha hem al in zijn geboortejaar (kraambed?) is ontvallen. Zijn vader overleed een jaar later. Lambertus en zijn zusje Anna waren dus al heel jong wees. Allereerst is nagegaan of was te achterhalen hoe het nu met de opvoeding van deze twee kinderen is gegaan. Het blijkt dat het de familie van de moeder, de familie Broijls, was, die zich over hun lot heeft ontfermd. Immers als voormonders (= voogden) worden in de stukken genoemd Hendrik van Bij Ier en Johan van Sijsen, beiden gelieerd aan de familie van de moeder.
De eerste, Hendrik (Henricus), predikant te Hoogezand + Kielwindeweer, was een volle neef van de moeder van de beide weesjes, de ander, Johan was getrouwd met Geesje Munningh en dat was weer een nichtje van de moeder van de eerder genoemde Hendrik van Bijler. We mogen die familie (en in het bijzonder de beide voormonders) alsnog dankbaar zijn voor de manier waarop ze zich voor de weesjes hebben ingezet. Aanvankelijk veronderstelde ik dat Lambertus van Giffen wel in een weeshuis zou zijn opgenomen en dat een opleiding in een handwerk een goedkope en simpele oplossing voor de maatschappelijke voortgang van dit kind zou zijn geweest. Nadere studie van de regels bij het gildenwezen maakte al snel duidelijk dat zo'n veronderstelling op drijfzand was gebouwd! Om zilver/goudsmid te kunnen worden moest je wel een opleiding binnen het gilde van dit vakgebied volgen. En dat klinkt eenvoudiger dan het was. In die tijd moesten alle leerlingen bij het gilde worden aangemeld. Zo'n registratie diende er voor de opleidingskraan niet te ver open te draaien en op die manier het aantal potentiële concurrenten te beperken. Men hield er dus een heel duidelijke monopolistische politiek op na. Bovendien was het zo dat weeskinderen eigenlijk alleen maar in aanmerking kwamen als leerling te worden aangenomen bij minder populaire gilden. Het zilversmedengilde kon zeker niet tot die categorie worden gerekend. Verder was het gebruikelijk dat men gedurende de opleiding voor zo'n opleiding moest betalen! En dat zal voor weeskinderen ook geen haalbare kaart geweest zijn. Zo'n financiële belasting werd ook gezien als een zeer tolerabele drempel voor de toelating tot het gilde.
Het uiteindelijke doel van de opleiding was de afronding met het afleggen van de meesterproef. Maar ook dat was geen eenvoudige zaak. Aan de opleiding werden hoge eisen gesteld. Kwaliteitsbewaking speelde daarbij een grote rol: de opleiding duurde lang (Lambertus deed daar dan ook zeven jaar over) en voor de meesterproef moest vaak een aanzienlijke som geld worden neergelegd. Voor onze vraagstelling is het belangrijk te weten dat de toegang tot een opleiding aanzienlijk vereenvoudigd werd als je behoorde tot een familie waar- van de leden reeds een eigen bedrijf hadden (zie Ons Erfgoed, 1997, nr. 6, pag. 232-234).
Tegen die achtergrond moeten we vrijwel zeker de toelating tot de zilver/goudsmeden opleiding van Lambertus zien. Zoals wij nu weten, heeft de familie van zijn moeder, de familie Broijls, daarin een belangrijke rol gespeeld. De relatie met de voormonders is al aangeduid, maar belangrijker is het te weten dat in die familie ook bekende zilversmeden in Groningen werkzaam waren. In de Index Goudsmedengilde (293-1) vinden we dat als leerling in 1627 vermeld staat Arnoldus Broijls en in 1694 Koop Broijls. Daarmee lijkt de cirkel gesloten, al hoewel we nog niet hebben kunnen achterhalen of Lambertus bij een van deze twee zilversmeden ook daadwerkelijk als leerling gefunctioneerd heeft.
Lambertus werd - en wordt nog steeds - erkend als een belangrijk kunstenaar. Niet alleen kreeg hij van de stad Groningen belangrijke opdrachten, maar ook nu nog treffen we werk van hem aan op belangrijke tentoonstellingen.
Bij voorbeeld op de tentoonstelling in 1997 in Schoonhoven en - later in dat jaar - in het Groninger Museum onder de titel 'Groninger keur en zilver uit Stad en Ommelanden'. Afbeelding 1 is afkomstig uit de catalogus van deze tentoonstelling, afbeelding 2 toont het meesterteken.
Tenslotte hebben de voormonders zus Anna goed kunnen uithuwelijken. Zij trouwde, zoals reeds werd vermeld, met de predikant ds. Gerardus Busz, een lid van een familie die in Groningen groot aanzien genoot. Het voorgaande moge illustreren dat er met betrekking tot de beroepsuitoefening van onze voorouders, voorzover ze hun werkzaamheden als lid van een gilde verrichtten, nog heel wat gezegd kan worden. Leden van het ene gilde genoten meer aanzien dan leden van een ander. Ongetwijfeld houdt dit verband met een uiteenlopende financiële beloning voor de werkzaamheden van de leden van de verschillende gilden.
Het zou aantrekkelijk zijn als in Ons Erfgoed in de toekomst deze materie eens wat verder uitgediept kan worden. En liefst tegen de achtergrond van de toenmalige kosten van levensonderhoud, zodat we een beter beeld krijgen van het leven van onze voorouders.

H. van Giffen.

(Ons Erfgoed, jg. 7, nr 3, pag. 114-116)