Notariaat 
       
      Het notariaat in de noordelijke Nederlanden 
     
    Deel1 
    De voorgeschiedenis. 
     
    In de laat-Romeinse periode komen personen 
    voor, de zogenaamde tabelliones, die 
    beroepsmatig op vaste standplaatsen oorkonden 
    opmaakten ten behoeve van de 
    mensen, die van hun diensten gebruik 
    wilden maken. Hoewel ze onder toezicht 
    van de overheid stonden, waren het geen 
    ambtenaren. In die delen van Italië waar de 
    Longobarden niet zijn doorgedrongen, blijven 
    deze tabelliones, die men ook scriniarii 
    noemde, tot in de twaalfde eeuw na te 
    sporen. Ook bij de Longobarden en Franken 
    waren er scribae publici, die zich zelf ook 
    wel notarii noemden. Hun activiteiten zouden 
    zich beperkt hebben tot het schrijven 
    van oorkonden die bijvoorbeeld bij levering 
    van onroerend goed moesten worden overgegeven. 
    In de Karolingische tijd trachtte 
    men er een soort notariaat van te maken. 
     
    In 
    803 werd een beschikking afgekondigd, dat 
    naast schepenen en advocati ook notarii 
    moesten worden benoemd en dat men er de 
    koning lijsten van moest voorleggen. Deze 
    notarii worden niet genoemd bij de Beieren, 
    Friezen, Saksen en Thuringers. Ook bij de 
    Franken zijn ze snel verdwenen en na 964 
    komen ze in Duitsland niet meer voor.  
     
    In de 
    eerste eeuwen na deze periode wil het 
    woord notarius slechts zeggen dat men te 
    doen heeft met een klerk of schrijver van 
    een wereldlijk of geestelijk heer. 
    In Italië heeft het notariaat zich geleidelijk 
    dusdanig ontwikkeld, dat het uiteindelijk 
    over kon gaan in onze moderne vormen. 
    Ook daar hebben de Karolingers meerdere 
    voorschriften gegeven. Zo veronderstelt het 
    capitulare van Mantua (omstreeks 781) in 
    ieder gravengericht minstens één notaris. 
    De oorkonden moeten in het openbaar 
    worden opgemaakt. In 962 krijgt de bisschop 
    van Parma het recht van Otto I, dat 
    notarii zowel voor de bisschop als voor 
    particulieren oorkonden mogen opmaken. 
    Naast de tabelliones en de graafschaps- 
    notarissen, die tevens vaak schepenen waren, 
    verschenen in het begin van de negende 
    eeuw koninklijke notarissen. Deze noemden 
    zichzelf notaris regalis. Sedert de tiende 
    eeuw zijn er ook nog notarii sacri palatii, 
    die veel verwantschap met de koninklijke 
    notarissen vertonen. Deze beide laatste 
    groepen vindt men vanaf het begin van de 
    tiende eeuw over diverse steden verspreid, 
    waar ze fungeerden als schrijvers van 
    gerechtelijke acten en prive-oorkonden. In 
    de loop van de elfde eeuw verdwenen de 
    graafschapsnotarissen. 
    In die tijd ging ook 
    de paus aanspraak maken op de benoeming 
    van notarissen. Deze pauselijke notarissen 
    noemden zich eerst 'notarii apostolicae 
    sedis', later 'publici apostolica auctoritate 
    notarii'. Als ze ook door de keizer benoemd 
    waren, dan heetten ze 'publici apostolica et 
    imperatoria auctoritate notarii'. 
     
    Tegen het 
    einde van de twaalfde en het begin van de 
    dertiende eeuw vond er een samengaan 
    plaats van de tabelliones en de nieuwe 
    notarii. Vanuit Italië verspreidde het 
    instituut, dat zo ontstaan was, zich door 
    West- en Noord-Europa. In Frankrijk 
    gebeurde dit reeds in de tweede helft van de 
    twaalfde eeuw. Eerst verschenen daar de 
    keizerlijke notarissen, spoedig door de pauselijke 
    gevolgd. Sommige traden in dienst 
    bij koningen. Men heeft dan dus notarissen 
    zonder meer, koninklijke-, keizerlijke en 
    pauselijke notarissen, terwijl er ook nog 
    notarissen van de officialen bestonden. In 
    Duitsland gebeurde dit iets later. 
    Het notariaat is hier waarschijnlijk rechtstreeks 
    uit Italië ingevoerd door bisschop 
    Jan van Sierck (1291-1296) In eerste 
    instantie waren bij de zogenaamde offïcialiteitsgerechten, 
    waaraan de bisschoppen 
    de uitoefening van de jurisdictie (het recht) 
    in kerkelijke zaken gedelegeerd hadden, 
    officialaatsgriffies ingericht, waaraan notarii, 
    sribae en tabelliones verbonden waren. 
    Vermoedelijk ook heeft de paus de bisschop 
    in staat gesteld daarbij ook keizerlijke 
    notarissen aan te stellen, mits deze een eed 
    van trouw aan de kerk wilden afleggen. 
     
    In onze gewesten functioneerden vanaf die 
    tijd naast deze (kerkelijke) gerechtsnotarii 
    ook notarii, die als zelfstandige notarii, die 
    als notarii publici (openbare notarissen) een 
    eigen praktijk uitoefenden. Hun aanstelling 
    kwam tot stand door een creatie (benoeming) 
    door paus en/of keizer of door 
    andere machthebbers als bisschoppen en 
    wereldlijke bestuurders, die daartoe door 
    paus of keizer gemachtigd waren. 
    In Utrecht worden in de dertiende eeuw in 
    oorkonden van 1294 en 1298 twee openbare 
    notarissen genoemd. In Deventer is er een in 
    1316. 
    Hun opdrachtgevers waren officialen, andere 
    kerkelijke instellingen, stadsbesturen en 
    particulieren. 
    In het algemeen genoten hun aktes fïdes 
    publica (openbare geloofwaardigheid). Hun 
    werkterrein omvatte, wat de gerechtelijke 
    zaken betrof, het opmaken van akten, 
    waarbij partijen of getuigen in rechte werden 
    opgeroepen, of waarin eis, wederwoord, 
    partij- en getuigenverklaringen, rechterlijke 
    uitspraken en appellaties (waarbij de 
    partijen, betrokken bij een proces, hoger 
    beroep van een rechterlijke uitspraak 
    instelden). 
    In de buitengerechtelijke zaken 
    maakten ze akten op ter vastlegging van 
    testamenten, schenkingen, overeenkomsten 
    betreffende goederen of heffingen (bijvoorbeeld 
    cijnzen of tienden, recognities (erkenning 
    van bepaalde rechtsverhoudingen), 
    schuldbekentenissen en uitspraken van 
    scheidslieden. Vaak ook transsumpten (afschriften 
    van originele stukken). 
        
      In de loop van de zestiende eeuw werd het 
        notariaat geleidelijk vooral een wereldlijke 
        instelling. Uiteraard met bemoeiïenis van de 
        overheden. 
        Een keur van Ommen uit 1451 vermeld: 
  "Item daer en zal gheen notarijs tughen 
        bynnen onser stad boven die scepene." 
        En 
        uit het ontwerpstadsrecht van Kampen uit 
        de laatste helft van de zestiende eeuw: 
  "Copien ende transsumpten sind niet 
        loffweerdich, noch moegen sie itwes bewijsen, 
        sie sijen dan van enen becanten 
        loffweerdigen gericht off notarien besegelt 
        off onderschreven. Dan die dat hebben, 
        daerop mach men ordelen." 
         
        Op de dagvaart gehouden te 's-Gravenhage 
        op 31 januari 1524 bij de Gedeputeerden 
        van de zes grote steden van Holland, kwam 
        ook het notariaat aan de orde. Enkele steden 
        hadden geklaagd "over de veelheyt ende 
        onbequaemheit van den notarissen, die 
        hemlieden onderwinden te maken instrumenten 
        van alle contracten ende uuyterste 
        willen daer veel processen ende geschillen 
        uuyt rijsen". 
        Zij begeerden daarom "dat elck in den sijne 
        de nutste ende bequaemste sal mogen eligeren, 
        zoe veel hemlieden nae grootheyt van 
        der stadt van noode sal sijn; die goet register 
        of prothocol sullen moeten houden ende dat 
        van testamenten ofte uuyterste willen, die in 
        tijden van noode haestelicken gemaect 
        moeten worden." 
         
        Toen de pensionaris van Holland, mr. Aert 
        van der Goes, op last van de Staten in 
        februari naar de landvoogdes en de stadhouder 
        werd afgevaardigd, kon hij bij zijn 
        terugkeer mededelen dat volgens een 
        plakkaat van Karel V, te Brussel op 21 
        maart 1524 gegeven, voor het eerst een 
        wettige regeling van het notariaat tot stand 
        kwam. Deze verordening hield in dat in het 
        vervolg in elke stad of vlek niet meer 
        notarissen mochten worden benoemd dan 
        door Burgemeesters en Schepenenn zouden 
        worden voorgesteld. Het bestuur van de 
        stad had dus de keuze van de personen en 
        van het aantal, het Hof van Holland moest 
        uiteindelijk toestemming geven. Dit gebeurde 
        dan nadat de notaris in spé door een van 
        de raadsheren van het Hof was geëxamineerd 
        en beëdigd, waarna inschrijving 
        volgde in een daartoe bestemd register ter 
        Griffie van het Hof. 
        Verder werd ook nog 
        bepaald, dat de acten van notarissen, die 
        niet op deze wijze hun aanstelling hadden 
        gekregen, niet van kracht zouden zijn. In het 
        register van het Hof van Holland staan de 
        notarissen, die in de verschillende steden in 
        Holland en Zeeland zijn aangesteld, in 
        chronologische volgorde vermeld. 
         
        Vele reeds gevestigde notarissen bleven hun 
        praktijk rustig op de oude voet uitoefenen, 
        zonder examinatie en inschrijving. In een 
        plakkaat van Karel V van 7 oktober 1531 
        volgden daarom nadere voorschriften. 
        In Friesland werd het notariaat voor het 
        eerst wettelijk geregeld bij de plakkaten van 
        de keizer van 1531 en 1540. 
        Niet in alle provincies kwam het notariaat 
        tot ontwikkeling. 
        In de provincies Groningen, Drenthe, Overijssel 
        en Gelderland kan men nauwelijks van 
        enig notariaat spreken. In Gelderland bijvoorbeeld 
        waren in Culemborg vanaf 1680 
        notarissen, in Zaltbommel, 's-Heerenberg en 
        Zutphen waren ze er slechts gedurende een 
        korte periode. Een en ander werd misschien 
        in de hand gewerkt door een aantal bepalingen 
        van de provinciale overheden. Voor 
        Overijssel gold bijvoorbeeld dat volgens het 
        Landrecht van 1630 acten van levering en 
        testamenten slechts door de richters (schouten) 
        konden worden geëxpediëerd. 
        Ook in Groningen hadden notariële akten 
        geen rechtskracht. 
        Voor het opmaken van 
        een akte wendde men zich tot het stadsbestuur, 
        het gerecht of de predikant. 
         
        Literatuur: 
        Th. Morren, Die Haghe, jaarboek 1902, De 
        Haagsche notarissen ± 1525 - 1600 (pag. 293-413). 
        Dr. G. J. ter Kuile, Inleiding tot een oorkondenboek 
        van Overijssel (proefschrift), Leiden 1935. 
        Dr. A. Fl. Gehlen, Notariële akten uit de 17e en 
        18e eeuw, Zutphen 1986. 
         
       
      Deel 2 
        Regelingen voor en werkterrein van het 
        notariaat.  
         
        In de loop van de zestiende eeuw kwamen 
        een aantal regelingen voor het notariaat tot 
        stand. Belangrijk waren in de eerste plaats 
        de in Deel 1        reeds genoemde plakkaten van Karel V. Een 
        van deze plakkaten, en voor ons genealogen 
        van belang, werd uitgevaardigd omdat vele 
        notarissen er geen behoorlijk protocol (= 
        hier: boek of register, waarin akten en oorkonden 
        werden geregistreerd) op na hielden, 
        zodat comparanten, wanneer de originele 
        akten verloren gingen, wat in die roerige 
        tijden nogal eens wilde gebeuren, geen enkel 
        verhaal op elkaar hadden. 
        Hierin werd voorzien in artikel XIII van het 
        plakkaat roerende de politie van 4 oktober 
        1540, waarbij elke notaris gelast werd om 
        "alle contraqcten, testamenten ende andere 
        acten, die zij passeren ende ontfangen 
        zullen" te registreren "bij ordene dat zij die 
        ontfangen ende gepasseert zullen hebben". 
        In artikel XIV werd nog gelast "de plaetse 
        van de domicillie ofte woonstede van de 
        persoonen, die eenige acte voer hen passeren 
        in hun instrument te insereren". 
        Holland en Zeeland hadden zich zo rond 
        1572 aan het gezag van de Landvoogd 
        onttrokken en daar had de Prins van Oranje 
        het gezag in handen genomen. In Holland 
        werden de notarissen door de Staten of door 
        de Prins als vertegenwoordiger van de 
        Landsheer gecrëerd. In de eerste jaren 
        gebeurde dit nog in naam van de koning, 
        voor het laatst 23 oktober 1581. In 1581 
        verklaarden de noordelijke Nederlanden 
        zich onafhankelijk van de Spaanse vorst. 
        Het gezag berustte toen bij de Staten van de 
        gewesten. Vanaf die tijd stelt de Prins 
        notarissen alleen op zijn eigen naam aan, 
        terwijl hij in 1584 de clausule toevoegt: "als 
        representerende ende hem gedefereert zijnde 
        die Hooge Overicheyt ende regeringe der 
        Landen van Hollant, Zeelant ende Frieslant. 
        De laatste aanstelling deed de Prins op 27 
        juni 1584, dus dertien dagen voor zijn dood. 
        Na zijn overlijden deden de Staten van Holland 
        alleen de benoeming totdat Leycester 
        als Landvoogd werd gekozen. Deze verrichtte 
        14 maart 1586 als "gouverneur generael 
        der Vereenigde provinciën en heure 
        geassocieerde" de eerste aanstelling.  
        In diezelfde 
        tijd vond ook een benoeming plaats 
        door Prins Maurits, die 1 november 1585 
        als stadhouder van Holland en Zeeland was 
        aangesteld. Vanaf die tijd vonden de creaties 
        zowel door Leycester als door Maurits 
        plaats. Na het vertrek van Leycester in 1588 
        waren het de Staten van Holland, die 
        brieven van creatie verleenden. Een enkele 
        keer gebeurde dit door de Staten Generaal. 
        Wanneer men in die jaren in Holland het 
        notariaat wenste uit te oefenen, zond men 
        zijn brieven van "nominatie ende recommandatie' 
        aan de Staten van Holland. 
        De Staten verleenden eventueel akte van 
        creatie en zonden deze stukken door naar 
        het Hof. Dit Hof onderzocht de stukken en 
        wanneer er geen bezwaren waren lieten zij 
        de kandidaat de ambtseed afleggen, alsmede 
        de eed van "getrouwicheyt". volgens het 
        formulier van de Staten van Holland d.d. 18 
        november 1584 en verleende admissie. 
        De tekst van deze akte van admissie werd 
        15 september 1592 opnieuw vastgesteld. 
        In de Resolutie der Staten van Holland en 
        West Friesland d.d. 12 maart 1594 werden 
        de eisen gesteld aan de notaris in spé vastgelegd: 
  "Omme te voorsien dat voortaan geen tot 
        notarissen en werden gecreëert, die niet en 
        hebben de nootelijcke qualiteyten, is op 't 
        behaegen van de Edelen ende steden goetgevonden, 
        dat degeene, die voortaan begeren 
        tot notaris gecreëert te werden, sullen 
        presenteren requesten aan de Staten, op 
        welcke requeste geordonneert sal worden, 
        dat deselve sullen worden geexamineert by 
        twee Raadsheeren van den Hove, omme te 
        weten of sy genouchsaem gestileert ende 
        gepractiseert zijn om het notarisschap wel 
        ende dienstelij ck te bedienen; ende indien 
        syluyden bij de Commissiën bevonden 
        worden gequalificeert te zijn, sal aan de 
        steden ofte plaetsen van hare residentie 
        geschreven werden om geinformeert te zijn 
        van haer leven, concersatie ende comportementen, 
        om daervan die informatie gesien 
        sijnde, op het versoeck gedisponeert te 
        worden naer behooren." Op de eisen met 
        betrekking tot de gevraagde vakbekwaamheden 
        wordt verder nader ingegaan. 
        In Zeeland vond na 1592 de benoeming 
        uitsluitend plaats door de Staten van 
        Zeeland of de, Prins van Oranje. Notarissen 
        die hun ambtsgebied in Staats-Vlaanderen 
        hadden, werden benoemd door de Staten- 
        Generaal. 
        Het Hof bleef steeds de approbatie tot het 
        uitoefenen van het notariaat verlenen. 
        Wanneer men de protocollen naleest zal 
        blijken dat het notariaat zo ongeveer 
        dezelfde akten opmaakte als ook voor 
        Schout en Schepenen werden verleend. 
        Uitzondering waren de akten van transport 
        en hypothecaire akten op onroerend goed en 
        schepen boven een zekere maat. Dit met het 
        oog op een eventuele ontduiking van de 
        belasting van de veertigste penning. Testamenten 
        van onterving van bloedverwanten 
        mochten door een notaris slechts worden 
        verleden in tegenwoordigheid van twee 
        schepenen, een bepaling overigens, die 
        zowel in het eedsformulier van notarissen 
        van 1525 als in dat van 1803 voorkomt. 
         
         
        Wie waren en werden notaris? 
         
        In de eerste helft van de zestiende eeuw 
        waren het vooral geestelijken en gemeentesecretarissen, 
        die tevens de functie van 
        notaris vervulden. 
        De geestelijken bezaten voldoende kennis 
        van het Latijn en hielden zich bezig met 
        schrijfwerk. Ook de secretarissen moesten 
        over enige Latijnse kennis beschikken en 
        ook zij beheersten de kunst van het schrijven. 
        Bovendien waren ze in kleinere plaatsen 
        en op het platteland uit hoofde van hun 
        functie gewoon allerlei akten op te stellen. 
        Dit omdat daar testamenten, procuraties en 
        andere akten meestal voor schout en schepenen 
        gepasseerd werden. Vooral in kleinere 
        gemeenten was het met het oog op de 
        concurrentie die notaris en secretaris elkaar 
        konden aandoen, vaak gewenst beide functies 
        door een persoon te laten uitoefenen. 
        Geleidelijk werden de akten meer in de 
        landstaal geschreven, al bleven ze doorspekt 
        met meestal uit het Latijn afkomstige 
        termen. 
         
        Het notariaat schijnt destijds wel een 
        aantrekkelijk (neven)beroep te zijn geweest. 
        In de achttiende eeuw werd de top van de 
        maatschappelijke piramide gevormd door 
        regenten en zeer vermogende renteniers. De 
        laag daaronder bestond uit beoefenaars van 
        vrije beroepen als advocaten, notarissen en 
        artsen, ambtenaren als klerken, boekhouders 
        en bodes, belastingpachters en -collecteurs, 
        een groot aantal kooplieden en 
        winkeliers en enige zelfstandige ambachtslieden. 
        Zij vormden de een na bovenste laag 
        van de bevolking. Hun jaarinkomen lag 
        tussen de duizend en drieduizend gulden. 1) 
        Dikwijls waren notarissen werkzaam bij de 
        rechterlijke macht of bekleedden zij belangrijke 
        functies in hun woonplaats. 
        Twee pensionarissen van Rotterdam. Mr. 
        Gerrit Doedesz. en Mr. Huges van der Goes 
        waren tevens notaris. Cosmas Claesz.. 
        baljuw van Spanbroek was tevens notaris te 
        Obdam en Hensbroek. Maar ook allerlei 
        andere combinaties kwamen voor. Zo was 
        Mr. Gijsbrecht van Eeuwijck doctor in de 
        medicijnen en notaris te Enkhuizen. Mr. 
        Johan Latour. geboren te Bergen in Henegouwen, 
        "Cyrurgijn te Vlissingen" werd in 
        zijn woonstad tevens notaris. Gilles Gerritsz., 
        secretaris van de schout en organist te 
        Noordwijk was aldaar tevens notaris. 
        Andries van Aesche. secretaris van de heer 
        van Fontes, vice-admiraal, werd notaris te 
        Veere. Ook onderwijzers werden meermalen 
        tot notaris gecreëerd. 
         
        Een merkwaardige combinatie blijkt uit de 
        akte voor Lenaert Belgiaerts van Breda, 
        schrijver, secretaris van kapitein Pieter 
        Merlijn: "Alsoe Lenert Belgiaerts van Breda, 
        scriver van Capiteijn Pieter Merlijn, den 
        Hove van Hollandt te kennen gegeven heeft, 
        hoe dat hij suppliant het office van notarisschap, 
        met admissie van den Hove van 
        Brabant, openbaerlick tot Breda ende elders 
        over de sestien en meer jaeren heeft 
        geexerceert, blijckende bij de attestatie 
        daervan zijnde, ende alsoe hij suppliant zijn 
        bescheet (bescheid, wettelijk bewijs) van 
        creatie, wesende van keijserlicke aucthoriteit, 
        als oock van zijn admissie van den 
        Hove van Brabant, mitsgaders alles wat hij 
        hadde heeft gelaten in de furie van Breda, 
        ende hij suppliant belast zijnde met een 
        huysvrouwe, ende lange siecke daegen 
        gehadt heeft, ende om beter aen den cost te 
        moegen geraecken, mits mede exercerende 
        dofficie van notarisschap ter plaetse daer 
        zijn vendele sal leggen, wesende nu ter tijt 
        tot Geertrudenberge, versouckende mitsdien 
        dat den Hove gelieven soude hem oock t 
        admitteren dat hij suppliant tvoorgenomde 
        officie van notarisschap soude mogen doen 
        ende excerceren binnen alle de vlecken, 
        steden ende landen deur den voorscreven 
        Hove subject ende daeronder sorterende. 
        Soe ist das t voorscreven Hoff gesien de 
        recommandantie ende versouck van des 
        suppliants voorn, capiteyn. denselven geadmitteert 
        heeft ende admitteert hem 
        mitsdesen....". 
         
        De verscheidenheid van beroepsbeoefenaars, 
        die tevens notaris wilden zijn, roept 
        de vraag op, welke eisen dan wel aan het 
        notariaat waren verbonden. Iets blijkt al uit 
        de Resolutie van 1594. maar er is ook een 
        uitgebreider antwoord. Dit antwoord vinden 
        we in een werkje van Jac. Thuys " 2). waarin 
        hij uiteenzet wie het notarisambt mocht 
        bekleden, welke hoedanigheid hij behoorde 
        te bezitten en wie er onherroepelijk van 
        buitengesloten moesten blijven. 
        Jac. Thuys begint met de laatsten: 
  "Wie notaris mach wesen": 
  "Geen boer oft ackerman, 
          "geen monnick, canonicken, reguliers etc. 
            en mogen geen notarisen wesen, want 
            alsulcke bij de gemeijne rechten voor doode 
            worden gherekent ende behooren alsulcke 
            hen te bekommeren met den Godtlijcken 
            dienste ende hun niet t'onderwinden met 't 
            gene der Ghemeijnte oft marekt aengaet." 
          Verder waren buitengesloten: 
          "een heretijck (= ketter) oft ongelovige, 
            want sij geacht worden als gediffameerde 
            (diffameerlijck = lasterlijk), ende dat alle 
            wettelijcke ende gemeijne handelen hun sijn 
            verboden," 
          "Item totten selven officii en mogen niet 
            ontfangen worden, degene, die mits 't 
            gebreck van hunne vijf sinnen geen volkomen 
            verstant oft kennisse hebben, als 
            sijn: rasende, sotte, blinde ende doove." 
          "Item worden daertoe manspersoonen gestelt, 
            want een vrouwe en mach geen notaris 
            wesen, doordien het een openbaer ende 
            mannelijck officie is, van 't welcke de 
            vrouwen worden gheweert". 
          "Item raetsheeren noch advocaten en moghen 
            gheen notarissen sijn. Item een eerloos 
            vervalscher oft ongetrouwe en mach geen 
            notaris sijn, want het notarisschap is van 
            grooter eere ende weerdicheijt, van 't welcke 
            een die eerloos is wordt afgeweert". 
          "Hoedanich de notaris behoort te wezen" 
          geeft hij in het volgende aan: 
          "De notaris behoort te zijne rijp van 
            verstande, van goeden name ende fame, van 
            goeden leven ende eerlijcke conversatie, 
            luttel sprekende, wel aenhoorende ende 
            verstaende 't gene voor hem wort gecontracteert, 
            voorsichtich, wijs ende hebbende 
            volkomen kennisse, sulcx dat hij wete 
            t'onderscheijden d'een sake van d'andere, 
            t'onderkennen 't gene de partijen sijn 
            doende, 't gene geveynst is, welcke gerecht 
            is, welcke acten en instrumenten hij mach 
            ontfangen, ende welcke hij behoort te 
            verwerpen, ten welcken fijne (= opzicht) hij 
            behoort gheleert te sijn in de rechten, 
            immers middelmatige kennisse te hebben 
            van de rechten, statuyten ende coustumen (= 
            gebruiken, manieren) op de contracten 
            uyterste willen ende andere rechtelijcke 
            solemniteyten (= gebruiken)." 
          Maar er waren meer eisen: 
          "Wat saken men aenmercken moet aleer 
            men eenen notaris creëert". 
          "Degeene die macht hebben notarissen te 
            creren, behooren t'aemercken ende toesicht 
            te nemen op de qualiteyt van de persoonen, 
            die tot denselven staet van notaris willen 
            worden gepromoveert, te weten: dat deselve 
            sijn van wettelijcken ende behoorlijcken 
            ouderdom, van goede zeden, manieren, conditiën, 
            gheleert als boven, ende van eerlijcke 
            ende degelijcke ouders." 
          "Degene, die begeert notaris te wesen, behoort 
            te zijn XXV jaren out, want de 
            jonckheijt totten selven niet wel en voecht 
            ende dat oock de jonghers meer worden 
            gheleijt ende gheregeert door hunne passien 
            dan door redene ende verstant." 
          "Alsulcke behooren te hebben de geleertheijt 
            boven vermeit, behooren oock te zijn goede 
            grammatici, opdat sij in de saken, die men 
            in 't Latijn, Fransoys oft andere talen stellen 
            moet, weten mogen de differentie van de 
            spreekwoorden ende deselve talen gerechtichlijcken 
            schicken, in't welcke vele notarissen 
            hedendaegs sijn te berispen, mits sij 
            niet en weten d'onderwij singhen ende beghinselen 
            van grammatica ende daeromme 
            doen sij seer qualijcken, die alsulcke persoonen 
            ende ongheleerde totten notarisschappe 
            promoveren, gemerkt het so hoogen 
            sehoonen staet ende officie is. Sijnde het 
            gemeyn spreeckwoort niet te vergeefs, 't 
            welck seght, dat beter ware de plaetsen ydel 
            te laten dan de geyten daerinne gestelt". 
             
          Gezien de opmerkingen van Thuys voldeden 
        (lang?) niet alle notarissen aan de door hem 
        weergegeven eisen. In Leiden bijvoorbeeld 
        schijnt in 1586 geen enkele notaris geweest 
        te zijn die de Franse taal behoorlijk beheerste 
        gezien een request van Burgemeesters 
        en Schepenen aan het Hof ten 
        behoeve van de vele aanwezige Walen en 
        Fransen waarin zij Bartholomeus van Meidart, 
        eertijds notaris te Brussel, voordroegen. 
           
           
          Wat is er van het notariaat tot de Franse 
          tijd bewaard? 
           
          Wanneer bij genealogisch onderzoek blijkt 
          dat er enig bezit was in de familie, zal men 
          graag om verschillende redenen willen weten 
          of notariële archieven verder informatie 
            kunnen verstrekken. Er werd reeds in Deel1 opgemerkt, dat het notariaat 
            niet overal tot ontwikkeling kwam 3).  
          Maar 
          er zijn meer complicatie's. Het protocollenbestand 
          bijvoorbeeld is lang niet overal 
          bewaard. 
          Zo zijn slechts van een vijftal 
          Friese notarissen protocollen aanwezig. 
          Van de notarissen Æneae (1660-1664) en 
            Winia (1683-1685) beide te St. Jacobiparochie, 
            tezamen slechts 0.1 meter. 
          In Delft werden tussen 1525 en 1600 negen 
          en dertig notarissen geadmitteerd, maar 
          slechts van zeven hunner zijn nog protocollen 
          bewaard gebleven. 
          Hoewel er in de provincie Groningen geen 
          notariaat zou hebben bestaan, merkt Mr. 
          J.A. Feith 4) op, dat de notariële archieven 
            in de provincie Groningen dus ontbreken. 
          Van de keizerlijke notarissen uit de 
          vijftiende en zestiende eeuw. actief in de 
          stad Groningen, is niets anders overgebleven 
          dan verspreide door hen uitgeven akten. 
          Wel werd door een particulier een handschrift 
          geschonken. 
          Dit was het protocol 
          van "Jurjen Draper, keiserlijcke majesteits 
            wettige gecoosen en geswooren notarius 
            publicus residerende aan 't Brede markt 
            binnen Groningen" en lopende over de jaren 
            1656, 1664, 1665. 1668 en 1669. Deze 
            Jurjen Draper was rooms-katholiek, terwijl 
            in de zeventiende eeuw alle openbare bedieningen 
            in Stad en Lande slechts konden 
            worden bekleed door hen, die tot de gereformeerde 
            religie behoorden. Daarom besloot 
            Mr. Feith de heer Draper niet te 
            beschouwen als een ambtenaar, wiens 
            protocol behoort tot de rechterlijke archieven 
            van de provincie Groningen. Noch 
            het protocol, noch de door hem geschreven 
            akten zouden meer waarde hebben dan 
            onderhandse stukken. Dit laatste neemt niet 
            weg, dat R.K.-families uit die tijd wel 
            contact met hem gehad zullen hebben. 
            Recentelijk is dit protocol dan ook als 
            publikatie verschenen 5). 
             
          In Holland, Zeeland, Utrecht en in de 
        generaliteitslanden hebben wel notarissen 
        gefunctioneerd, soms zelfs in grote aantallen. 
        De Gemeentelijke Archiefdienst van 
        Rotterdam bijvoorbeeld beheert de notariële 
            archieven vanaf 1585. Dit is daar een 
            gigantisch archiefbestand van 820 meter 
            plankruimte 6). toegankelijk gemaakt op 
            persoonsnamen, vanaf 1711 ook via klappers 
            op namen van bedrijven, beroepen, 
            gebouwen, producten van handel en bedrijf 
            en van steden waarmee Rotterdam handel 
            dreef. 
          Dr. A. Fl. Gehlen. geeft in zijn in het Deel1 reeds genoemde boek Notariële 
            akten uit de 17e en 18e eeuw op pagina 181 
            een overzicht van inventarissen van notariële 
            archieven. 
          Ook zijn gegevens met betrekking tot 
          notariële archieven te vinden in de overzichten 
            van de archieven en verzamelingen 
            van de openbare archiefbewaarplaatsen in 
            Nederland, zodat ieder kan nagaan of er 
            mogelijkerwijs bruikbare gegevens zijn te 
            vinden. 
          Hierbij zij opgemerkt, dat men soms wel 
          eens verder om zich heen zal moeten zien. 
          Zo maakten vele Zeeuwen destijds gebruik 
          van het notariaat te Bergen op Zoom. en 
          zijn dan ook vermeld in de archieven aldaar. 
          De Prael600Club heeft per notaris de in 
          diens archieven voorkomende Zeeuwse 
          gegevens verzameld en beschreven door 
          middel van extracten. In een artikel over 
          Zeeuwse genealogische activiteiten wordt in Ons Erfgoed 1995 nr.6, pag. 240, ook hierop iets verder ingegaan. 
       1) Dr. L. Kooijmans, Onder regenten, De Bataaf- 
        sche Leeuw/Stichting Hollandse Historische Reeks, 
        Amsterdam 1985, pag. 25. 
        2) Jac. Thuys, notaris te Antwerpen, Ars notariatus, 
        Amsterdam 2e druk 1654, pag. 3 e.v. 
        3) Ons Erfgoed, 1995 nr. 4, pag. 147 
        4) Mr. J.A. Feith, Inventaris der rechterlijke archieven, 
        Groningen, p. 6. 
        5) M.W. van Boven, Protocol Draper, Groningen 
        1994. 
        6) Theo J. Poelstra, Een Hollands stadsarchief, wegwijzer 
        tot onderzoek, 2e dr. Rotterdam 1986, pag. 13 
       
       
      Deel 3 
        De Franse tijd. 
         
        Het oude notariaat had tot in de Franse tijd 
        slechts betrekkelijk weinig invloed. Weliswaar 
        mocht een notaris bijvoorbeeld een 
        verkoopakte van onroerend goed opmaken 
        (nog heden ten dag ten onrechte de 'voorlopige 
        koopakte' genoemd, maar de eigenlijke 
        akte van overdracht moest ten overstaan 
        van de plaatselijke overheid worden 
        verleden. Dit laatste vooral ter controle om 
        de overheidsheffingen zeker te stellen. Ook 
        testamenten, uiterste wilsbeschikkingen, 
        behoefden niet voor een notaris te zijn 
        verleden. Het komt er dus op neer dat er 
        geen verplichting bestond zaken te regelen 
        met behulp van notariële akten. 
        Tijdens de Franse overheersing kwam hier 
        verandering in. 
        In 1810 werd de Napoleontische Notariswet 
        ingevoerd. Deze invoering bleek toch zonder 
        schokken te kunnen verlopen, hoewel 
        het Franse notariaat een veel hoger aanzien 
        genoot dan het Nederlandse. Dat Franse 
        notariaat kende al sinds de dertiende eeuw 
        een wettelijke regeling en was van oudsher 
        verbonden met de rechterlijke macht. 
         
         
        De ontwikkeling van het notariaat na de 
        Franse tijd. 
         
        Was het notariaat oorspronkelijk een bevoegdheid, 
        krachtens vergunning van de 
        overheid, nu was het een zuiver staatsambt 
        geworden. 
        In de loop van de negentiende eeuw wordt 
        het notariaat geleidelijk ontdaan van vreemde 
        elementen uit de Napoleontische wetgeving. 
        In Nederland wordt de notaris door de 
        Kroon benoemd. Zijn rechtspositie is geregeld 
        in de Wet op het notarisambt van 9 juli 
        1842 en sindsdien herhaaldelijk gewijzigd. 
        Om voor benoeming in aanmerking te komen 
        moet men: 
        a. de hoedanigheid van meester in de rechten 
        op grond van het doctoraal examen in de 
        notariële studierichting verkregen hebben; 
        b. vijf en twintig jaar oud zijn; 
        c. tenminste drie jaar als kandidaat-notaris 
        op een notariskantoor stage gelopen hebben. 
        In de praktijk is deze wachttijd echter veel 
        langer, zodat de leeftijd, waarop men tot 
        notaris benoemd wordt al gauw zo'n 45 jaar 
        is; 
        d. Nederlander zijn. 
        Ook de vrouw is tot notaris benoembaar. 
        Anders dan andere ambtenaren ontvangt de 
        notaris zijn salaris niet van de overheid, 
        maar ontvangt een honorarium van degenen 
        die van zijn diensten gebruik maken. 
         
        De (ambtenaar)notaris is belast met het 
        opmaken van authentieke akten (enkele 
        uitzonderingen buiten beschouwing gelaten) 
        van alle handelingen en feiten op privaatrechtelijk 
        terrein. Het verlijden van de akten 
        vindt plaats in tegenwoordigheid van twee 
        getuigen. Authentiek wil zeggen dat van de 
        betreffende stukken de echtheid vaststaat. 
        Ze worden opgemaakt op verzoek van belanghebbende( 
        n). 
        Wie een beroep kan doen op een dergelijke 
        akte heeft een voorsprong op degenen, die 
        beschikken over onderhandse geschriften. 
         
        Naast deze bijzondere bewijskracht bezit de 
        notariële akte nog een tweede eigenschap, 
        ontleend aan twee andere notariële ambtstaken. 
        De notaris heeft naast de taak authentieke 
        akten op te maken ook de plicht ze te bewaren 
        (enkele uitzonderingen, zogenaamde 
        'originaliakten' en omschreven in de Notariswet, 
        buiten beschouwing gelaten). 
        Akten in originali kan de notaris slechts in 
        enkele gevallen opmaken. In die gevallen 
        hebben de partijen keuze tussen een minuutakte, 
        die in bewaring blijft, of een originaliakte, 
        die ze zelf in handen krijgen. Voorbeelden 
        zijn de gewone volmacht (lastgeving) 
        en royement (doorhaling van een 
        hypothecaire inschrijving. 
         
        Tevens houdt de notaris een register bij (het 
        zogenaamde repertorium) van alle door hem 
        verleden akten. De overheid controleert of 
        zijn bewaarplaats wel voldoende veilig is. 
        Notariële testamenten worden doorgegeven 
        aan het Centraal Testamentenregister te 's- 
        Gravenhage. Deze testamenten worden 
        daarin opgenomen zonder vermelding van 
        de inhoud, die dus aan het ambtsgeheim van 
        de betreffende notaris blijft toevertrouwd. 
        De testamenten worden pas na het overleden 
        van de testateur/trice geregistreerd en dan 
        nog alleen, als zij door het overlijden van 
        kracht zijn geworden, zodat herroepen testamenten 
        geheim blijven. Op deze wijze kan 
        het laatste testament altijd achterhaald 
        worden, ook al weten de nabestaanden niet 
        of en voor welke notaris een testament is 
        opgemaakt. Op studiezaal II van het Centraal 
        Bureau voor Genealogie bevindt zich 
        op microfiches een gedeelte van het 
        Centraal Testamentenregister. Dit betreft de 
        registratie van testamenten gemaakt in de 
        periode 1890-1973 door testateurs die tussen 
        1793 zijn geboren en voor 1973 zijn 
        overleden. Het betreft hier een registratie, 
        dus niet de testamenten zelf. De registratiekaarten 
        zijn op geboortejaar van de 
        testateur en per jaar alfabetisch op familienaam 
        gerangschikt. Op de registratiekaarten 
        is het volgende vermeld: 
      
        - familienaam en voornamen van de 
          testateur
 
        - burgerlijke staat (ongehuwd, gehuwd, 
          weduwnaar of weduwe, met vermelding 
          van de echtgenoot, echtgenote of van wie 
        men weduwnaar of weduwe is)
 
        - plaats en datum van geboorte van de 
        testateur, soms overlijdensdatum
 
        - beroep
 
        - adres
 
        - aard van de akte
 
        - datering en nummer van de akte
 
        - naam en standplaats van de notaris
 
        - soms eerdere en latere huwelijken
 
         
             
      Als er enig bezit in de familie is geweest, 
        kan dit register, vooral als andere informatie 
        verloren is geraakt, dus bruikbare informatie 
        opleveren. 
         
        Een derde taak is het afgeven van 
        authentieke afschriften en uittreksels, die de 
        handtekening en het ambtszegel van de 
        notaris dragen onder zijn verklaring, dat de 
        in die documenten voorkomende tekst 
        gelijkluidend is aan die van het origineel. 
        Een speciaal soort afschriften zijn de 'grossen'. 
        Dat zijn afschriften waarboven de 
        woorden 'In naam der Koning(in)' voorkomen 
        en die maar eenmaal zonder meer 
        mogen worden verstrekt. (Voor een tweede 
        verstrekking is toestemming van de rechtbank 
        nodig.) Een dergelijke grosse kan een 
        rol spelen bij bepaalde rechtszaken. 
        Afschriften kan de notaris ook maken van 
        hem getoonde stukken. 
        Naast de door hem vervaardigde akten kan 
        de notaris ook andere stukken in bewaring 
        nemen. Dit blijven echter onderhandse 
        stukken. 
         
        Het werk van de notaris ligt in het bijzonder 
        op het gebied van ons recht dat belichaamd 
        is in het Burgerlijk Wetboek, en het Wetboek 
        van Koophandel en de daarmee nauw 
        samenhangende wetgeving. 
        Behalve zijn eigen wettelijke werk verricht 
        de notaris allerlei andere juridische werkzaamheden, 
        zoals de afwikkeling van nalatenschappen. 
        Notarissen (en ook kandidaat-notarissen) 
        staan onder toezicht van 'Kamers van Toezicht', 
        waarin onder meer notarissen en 
        leden van de rechterlijke macht zitting hebben. 
        De Kamers kunnen disciplinaire maatregelen 
        toepassen. Een afzonderlijke rijksinstantie 
        oefent controle uit op de notariële 
        boekhouding. 
        Uit het verleden worden soms merkwaardige 
        zaken betreffende notarissen aangedragen, zoals faillissementen van notarissen, 
        waarbij ook door hem beheerde 
        vermogens weg bleken te zijn. Een Friese 
        Ten Boom zou bijvoorbeeld na zijn 
        honderdste jaar alsnog zelfmoord hebben 
        gepleegd, omdat de notaris die zijn kapitaaltje 
        beheerde, failliet was gegaan. En, 
        ook in Friesland, zou een jongeman een 
        boerderij zijn onthouden. Ook tegenwoordig 
        wordt er nog wel eens een heel enkele keer 
        een notaris uit zijn ambt ontzet. 
        Kwamen in de tijd van het oude notariaat 
        allerlei combinaties van beroepen voor, het 
        moderne notariaat daarentegen kent bepaalde 
        onverenigbare beroepen. Zo mag een 
        notaris geen rechter, procureur of belastingambtenaar 
        zijn. Het maximum aantal 
        notarissen wordt bij Koninklijk Besluit 
        vastgesteld. De notaris wordt benoemd voor 
        het leven. Bij het bereiken van de volle 
        ouderdom van zeventig jaar - of voordien op 
        zijn verzoek - wordt hem ontslag verleend. 
        De rechterlijke macht kan hem op bepaalde, 
        in de wet genoemde gronden uit zijn ambt 
        ontzetten. 
         
        Archiefstukken, overgebracht naar archiefbewaarplaatsen 
        zijn openbaar volgens de 
        archiefwet. Een van de uitzonderingen 
        wordt gevormd door de notariële archieven, 
        waarvan de overbrenging na 75 jaar dient 
        plaats te vinden. Ook de nieuwe archiefwet 
        van 1995,  brengt hier geen verandering 
        in. 
        Onderzoek in notariële archieven kan zeer 
        tijdrovend zijn. Met behulp van archiefgidsen 
        valt na te gaan welke notarissen in 
        het gebied waar men onderzoek doet, actief 
        zijn geweest. In toenemenende mate is men 
        bezig de notariële archieven te klapperen op 
        persoonsnamen, zodat althans dat zoeken 
        wordt vereenvoudigd. 
        Een complicatie is, dat men niet altijd 
        gebruik maakte van de diensten van een 
        notaris uit de eigen omgeving. Zo maakten 
        bijvoorbeeld vele Zeeuwen destijds gebruik 
        van notariële diensten te Bergen op Zoom en 
        zijn dus ook vermeld in de archieven aldaar. 
        Waar twee of meer partijen bij een akte 
        betrokken zijn kan het ook voorkomen, dat 
        de akte verleden is voor een notaris uit de 
        streek van de andere partij (en), zodat ook 
        dan elders gezocht moet worden. 
       
       
       
        Het notariaat in Friesland 
         
        In Deel1, 2 en 3 werd beknopt de ontwikkeling van 
        het notariaat in de noordelijke Nederlanden 
        beschreven. Hierbij werd aangegeven dat er 
        aanzienlijke verschillen waren wat de spreiding 
        over de gewesten van de Republiek 
        betreft. In sommige gewesten kwam het notariaat 
        nauwelijks tot ontwikkeling. Dit gaat 
        niet op voor Friesland. Een naamlijst, vervaardigd 
        door J. van Leeuwen, destijds 
        griffier bij het Provinciale Gerechtshof en 
        archivaris en bibliothecaris van Friesland, 
        die de periode van 1606 - 1850 omvatte, 
        telde een behoorlijk aantal notarissen. 
        Ook in de praktijkuitoefening waren er grote 
        verschillen 
         
        In 1910 werden door het rijk de protocollen 
        van de Haagse notarissen aan het gemeentearchief 
        in bruikleen gegeven: een grote, 
        ongeveer 5300 delen tellende, verzameling. 
        De toenmalige gemeentearchivaris, H.E. 
        van Gelder vervaardigde een alfabetische 
        lijst van de notarissen van voor 1811 met 
        bijvoeging van een lijst van de jaren waarover 
        hun protocollen lopen met een opgave 
        van de nummers die tot die protocollen behorende 
        delen in de voorlopige inventaris 
        droegen. Anders dan bijv. het grote aantal 
        protocollen van de Haagse notarissen, dat 
        bewaard bleef, is dat in aantal in Friesland 
        maar zeer beperkt. Gaat men naar het Friese 
        notariaat, dan vindt men, van voor 1809 
        slechts heel weinig protocollen. Hoewel de 
        notarissen eigenlijk verplicht waren een afschrift 
        (protocol, ook wel minuut) te bewaren, 
        hebben ze zich nauwelijks aan dat 
        voorschrift gehouden. Een uitzondering 
        was de notaris Nicolaas Judoei Cleuting 
        (Claes Cleuting Joostzoon), van 1554 af 
        voornaam notaris binnen Leeuwarden, 
        wiens register in 1858 in het bezit kwam 
        van het stedelijk archief te Leeuwarden. 
         
         
        In Friesland een vrij notariaat 
         
        De hedendaagse notaris ontvangt een benoeming 
        op een aangewezen standplaats. In 
        de tijd van de Republiek kon ieder die het 
        vereiste examen met goed gevolg had afgelegd, 
        aan wie de aanstelling uitgereikt was, 
        en die na de eedsaflegging zijn aanstelling 
        in de griffie van den Hove had laten registreren, 
        nagenoeg zonder enige beperking 
        het ambt van notaris binnen het gehele 
        landschap uitoefenen. Tot het praktiseren 
        voor enig Gerecht werd echter wel sedert 
        1666 de toestemming van dat Gerecht vereist 
        volgens een resolutie van Ged. Staten 
        van 10 mei 1666. (Charterboek V 754). 
        Ook moest de notaris een officiegeld van 
        ƒ12.-- 's jaars aan den Lande betalen. 
        Woonplaats en getal van de notarissen waren 
        onbepaald. Het is dus waarschijnlijk dat 
        het aantal notarissen niet alleen niet steeds 
        evenredig is geweest aan de grootte van de 
        bevolking, maar ook dat ze zich vooral in 
        de steden gevestigd zullen hebben, vooral 
        in Leeuwarden, immers zetel van regering 
        en hof. 
        Wel waren verboden van kracht met betrekking 
        tot het opmaken van bepaalde akten. 
        Zo behelsde reeds het edict van keizer Karel 
        van 4 oktober 1540 het verbod huwelijkscontracten te maken voor personen, die 
        de vereiste toestemming voor hun huwelijk 
        niet hadden gevraagd. Dit op straffe van 
        "priuatie (privatie = ontneming) van hueren 
        Staten ende boven desen arbitralicken ghecorrigeert 
        te worden", een voorschrift dat in 
        de Nieuwe en in de Oude Landsordonnantie 
        werd herhaald. Ook mochten de notarissen 
        geen contracten opmaken van minderjarigen 
        met een eed, of minderjarigen de eed 
        afnemen, waarvoor gelijke straffen golden. 
        Ook mocht hij geen instrumenten schrijven, 
        die tegen de eerbaarheid, goede zeden en 
        manieren streden. 
        Van met het notariaat onverenigbare beroepen 
        werd nergens gesproken. 
         
         
        Eisen van benoeming 
         
        Wat de benoeming betreft werden eigenlijk 
        weinig eisen gesteld. Men moest het examen 
        met goed gevolg afgelegd hebben. De 
        aard en de omvang van dit examen, de wijze 
        waarop het zou worden afgenomen en de 
        regeling werden vastgesteld door Gedeputeerde 
        Staten en het Hof in onderling overleg 
        als maatregel van inwendig bestuur. 
        (Resolutie van Gedep. Staten van 16 maart 
        1603, bijl. C1). In het begin werd zelfs geen 
        bewijs van goed gedrag gevraagd. Als men 
        de naamlijst doorloopt blijkt dat niet alleen 
        de leden van de gereformeerde kerk 
        ('staatskerk') benoembaar waren maar hebben 
        in de zeventiende en achttiende eeuw 
        ook doopsgezinden het notariaat uitgeoefend. 
        Of men ook benoemingen van roomskatholieken 
        gedoogde, is mij niet bekend. 
        In Holland was bij resolutie van 13 mei 
        1734 bepaald: "Dat van nu voortaan geene 
        Notarissen zullen mogen worden aangesteld 
        of geadmitteerd, professie doende van 
        de Roomsch Catholyke Religie". Een soortgelijk 
        besluit van de Friese Staten zou niet 
        bestaan. 
         
        In een werkje van Jac. Thuys, notaris te 
        Antwerpen, Ars notarius, Amsterdam, 2e 
        druk 1654, wordt aangegeven wie onherroepelijk 
        van het notarisambt moesten 
        worden buitengesloten. Een overzicht is 
        vermeld in het genoemde artikel in Deel2. Hier alleen deze 
        buitensluiting: "Item worden daertoe manspersonen 
        gestelt, want een vrouwe en mach 
        geen notaris wesen, doordien het een openbaer 
        ende mannelijck officie is, van 't welcke 
        de vrouwen woorden gheweert". 
         
        De eed, die de Friese notaris in de zestiende 
        eeuw moest afleggen, ontleend aan de achterzijde 
        van het titelblad van het protocol 
        van de notaris Gleuting, luidt als volgt: 
        Die eedt van de notarys. 
        Zullen aen den heyligen zweeren dat zij 
        zullen weesen getrouwe der Keys. Mat. 
        Erfheeren van desen lande. Dat ze hen sullen 
        eerlick draegen int officie van 't notarisschap 
        ende trouwelicken exerceeren. Ende 
        sullen nyet staen over eenyge contracte die 
        zy weeten oft vehementelyk presumeeren 
        (= hevig, sterk vermoeden) te weesen frauduleus, 
        simulaet (= met valse voorwensels) 
        ofte anders naer rechte verbooden. Zullen 
        oock sweeren dat zij gheen obligatien of 
        andere verbantrieven maeken en sullen sub 
        poenis camerae. End dat zy in alle heure 
        instrumenten sullen stellen anno impery. 
        Dat zy oyck van alles wat voor hun geschiet 
        en gepasseert zal worden deugdelycke 
        prothocollen houden zullen. Ende zy 
        zullen oock geene ghetuygen eedigen oft 
        verhoiren ende daervan maecken certificatien, 
        hetzy in civile oft crimineele saecken, 
        bij poene als boven. Ende voorts alles te 
        doen dat getroue ende legael notarius schuldig 
        is ende behoert te doen. (transcriptie 
        van S. Koopmans) 
         
        Het eedformulier dat in Friesland in de zeventiende 
        eeuw werd gebruikt, ziet er heel 
        anders uit. In het "Eedboeck van het Collegie 
        der Ed. Hoogh. Heeren Gedeputeerde 
        Staten van Friesland" van 1679 wordt de 
        eed als volgt verwoord: 
        Eed van notarisen 
        lck beloove ende sweere de Ed. Mog. Heeren 
        Staten van dese Landen,' hun erf- 
        Stadhouder en Gedeputeerden, sampt President 
        ende Raden in den Hove aldaer te sullen 
        respecteren en alle eere ende gehoorzaamheyt 
        bewysen, en in het exerceren van 
        myn Notarisampt my te regardereren naar 
        de Ordonnantien daarop in dese Landen rede 
        gemaeckt ende noch te maecken. Ende 
        my voorts in alles alsoo te sullen queten, als 
        een goed ende getrouwe notaris toestaet. 
        So waerlijck helpe my Godt Almachtig! 
         
        De eed werd afgelegd in handen van Gedeputeerde 
        Staten of van een lid uit hun midden 
        daartoe gecommiteerd (aangesteld). 
         
         
        Over de akten 
         
        Er was geen verbodsbepaling met betrekking 
        tot het verlijden van akten waarin de 
        notaris, zijn vrouw of bloedverwanten als 
        partij voorkwamen, noch beslisten zij iets 
        voor het geval de akten beschikkingen of 
        bepalingen bevatten die tot voordeel van 
        deze personen of van de getuigen waren. 
        Over de vorm van de akten is weinig bepaald. 
        Het Edikt van 1540 schreef voor dat de 
        comparanten (= verschijnende partijen) de 
        notaris door de getuigen bekend moesten 
        zijn gemaakt, terwijl hij ook de woonplaats 
        van de comparanten moest vermelden. Later 
        werd de verplichting toegevoegd om in 
        de akte de dag, de maand, het jaar en de 
        plaats in en op welke ze verleden was en de 
        voorlezing van het stuk aan partijen, tenminste 
        aan degene(n) "tot wiens last het instrument 
        is leggende". 
        Vereisten werden aan de getuigen niet gesteld, 
        tenzij ze tevens als attesterende getuigen 
        moesten dienst doen of wanneer zij als 
        "luiden van eere, waardig van geloove, bekend 
        zijn den notarien" deze de identiteit 
        van hem onbekende comparanten konden 
        "affirmeren" (= bevestigen). 
        Men achtte het niet voldoende, dat de notaris 
        alleen de naam van de persoon, die voor 
        hem verscheen, kende. Hij moest ook weten 
        of het deze wel toegestaan was een verbintenis 
        aan te gaan. 
        Alle akten, onverschillig van welke aard, 
        werden aan de partijen als origineel uitgereikt. 
        Van verschillende wederzijds verbindende 
        akten, zoals scheidingen en ruilingen 
        zullen, gezien het voorgaande twee of meer 
        gelijkluidende zijn opgemaakt. 
         
         
        De praktijk van het notariaat 
         
        Het is niet doenlijk de activiteiten van de 
        notaris in een beknopt artikel te verwoorden. 
        Ook noodt de destijds gebezigde taal 
        daar niet toe. In de Heedendaegse Rechtsgeleertheyt, 
        Soo elders, als in Frieslandt 
        gebruikelijk door Ulrik Huber, eerste deel, 
        uitgegeven in 1686 te Leeuwarden, lezen 
        we, om een voorbeeld te geven op pag. 
        183: 45. Daer worden ook dikwijls by de 
        erfstellinge, als ook by legaten, secckere 
        voornemens of oogemerken gestelt, die van 
        de voorwaerden of van de peenen (= straffen, 
        boeten), in maniere van uitdruckinge 
        verscheelen, by exempel Jan zy erfgenaem, 
        op dat hy sijn susters, en broeders onderhoude, 
        is een oogmerk; indien hy se onderhoudt, 
        is een conditie (= voorwaarde); alsoo 
        in diergelijke, waer uit den geenen dien het 
        aengaet, recht geschapen is, om te vorderen 
        het geene de erfgenaem ten haeren aenzien 
        is opgelegt, als by wij se van fideicommis (= 
        erfstelling over de hand, testamentaire beschikking 
        waarbij de bevoordeelde de erfportie 
        niet rechtstreeks van de erflater ontvangt, 
        maar via (de hand) van een door hem 
        aangewezen erfgenaam of legataris). 
         
        Al vroeg, in de laatste jaren van de zestiende 
        eeuw begon men met verwaarlozing van 
        de plechtige vormen van de notariële akte 
        door het gehele hoofd van de akte gewoon 
        weg te laten en zonder van het compareren 
        (= verschijnen) voor de notaris te spreken, 
        maar de akten, evenals onderhandse, onmiddellijk 
        met de namen van de partijen te 
        beginnen. Toen dit gebruik tot een vaste 
        gewoonte werd, week men geleidelijk meer 
        en meer van de vorm van een notariële akte 
        af. De ondertekening van de notaris als getuige 
        (eigenlijke getuigen waren slechts bij 
        enkele akten aanwezig) zag men als het bewijs 
        dat partijen voor de notaris verklaard 
        hadden te zijn overeengekomen zoals in de 
        akte verhaald was, dat hun ondertekening in 
        zijn tegenwoordigheid was gebeurd en dat 
        hij die ondertekening dus had gezien. Soms 
        tekende de notaris soms maanden na de tekening 
        van een geheel buiten hem opgemaakt 
        stuk op verzoek van partijen of een 
        van hen en plaatste slechts zijn handtekening 
        onder de akte om deze te bevestigen.. 
         
        Ten aanzien van testamenten schreef de 
        Lands-Ordonnantie uitdrukkelijk voor dat 
        het beschreven recht geheel gevolgd moest 
        worden, behalve dat, zonder bezegeling, de 
        ondertekening van de getuigen voldoende 
        was. De testamenten behoorden in één context 
        en in tegenwoordigheid van zeven getuigen, 
        waaronder de notaris of schrijver, 
        verleden te worden, zonder dat intussen tot 
        enige vreemde handeling mocht worden 
        overgegaan en zonder dat de testator en de 
        getuigen inmiddels gescheiden of uiteengegaan 
        mochten zijn. Kon de testator niet lezen 
        of schrijven dan was een achtste getuige 
        nodig. 
        In gewone gevallen werden aan de getuigen 
        alleen het hoofd en het slot van de akte 
        voorgelezen. De getuigen moesten door de 
        testator uitdrukkelijk verzocht zijn. 
         
        Het houden van protocollen is ook na 1723 
        meer dan eens voorgesteld, maar werd altijd 
        afgewezen. De oorspronkelijke voorschriften 
        ze te houden zou de oorzaak zijn 
        dat men zich tot advocaten, procureurs, 
        dorpsrechters enz. wendde voor het schrijven van allerlei stukken omdat die niets met 
        protocollen te maken hadden. Of het notariaat 
        alleen door hun potentiële cliënten tot 
        dit verzuim zijn gebracht en dus door welbegrepen 
        eigenbelang tot dit verzuim zijn 
        gekomen, is moeilijk achteraf te bewijzen. 
        Velen vonden het een onprettig idee, dat dit 
        register, die hun intieme handelingen en 
        beschikkingen bevatte bij het beëindigen 
        van de praktijk of bij het overlijden van de 
        notaris in handen van willekeurige derden 
        konden komen. Ook de wetgeving heeft 
        hierin tot het begin van de negentiende 
        eeuw geen verandering gebracht. 
        Uit het voorgaande blijkt, dat waarschijnlijk 
        bij verschillende families nog wel door 
        notarissen opgemaakte of getekende akten 
        voor kunnen komen, maar dat het notariaat 
        tot 1809 op een sporadische uitzondering 
        na, geen gegevens heeft nagelaten, die 
        bruikbaar zijn voor genealogisch onderzoek. 
        Anders dan elders in Nederland moest bij 
        een verkoop van een huis, boerderij of land 
        de koop eerst drie maal worden geproclameerd 
        (= afgeroepen) op het rechthuis en in 
        de plaatselijke kerk. De koop was pas definitief 
        als niemand bezwaar maakte. Het gebeurde 
        echter geregeld dat er wel bezwaar 
        werd gemaakt. De familieleden van de verkoper 
        in de eerste plaats en de buren 
        (naastliggers) in de tweede plaats hadden 
        het recht van eerste koop, het zogenaamde 
        niaarrecht. Werd van dit recht op beroep 
        gebruik gemaakt dan werd dit meestal in de 
        marge van de akte aangetekend. 
        De verzoeken tot afkondigingen van de verkopen 
        van onroerende goederen staan in de 
        proclamatieboeken, aanwezig in het oudrechterlijk 
        archief in Friesland. Men heeft 
        meer kans om hierin gegevens te vinden, 
        o.a. in de registers van koopbrieven. Ze beginnen 
        in Friesland ten dele in de zestiende 
        eeuw, bij enkele grieternijen (= plattelandsgemeenten) 
        in de zeventiende eeuw. 
         
         
        Notariaat na 1809 
         
        Vanaf 1809 veranderden de voorschriften 
        voor het notariaat en werd het vervaardigen 
        van protocollen weer verplicht. Alleen brevetakten: 
        toestemming voor het aangaan 
        van een huwelijk, toestemming tot het royeren 
        van hypothecaire inschrijvingen en andere 
        akten, waarvan slechts een exemplaar 
        bestond, werden niet bewaard. 
        Voorbeelden van akten, die wel bewaard 
        bleven zijn o.a.: 
        koopakten, hypotheekakten, huwelijkscontracten, 
        schuldbekentenissen, testamenten, 
        inventarisaties, boedelscheidingen. Twee 
        belangrijkste bronnen zijn de hypotheekakten 
        en de proclamatieboeken. 
        De hypotheekakten verschaffen niet alleen 
        informatie over leningen, maar ook over 
        huurcontracten, scheeps- of bijlbrieven1), 
        koopakten en soms huwelijkse voorwaarden. 
        In de proclamatieboeken vindt men 
        uittreksels van koopakten betreffende onroerende 
        goederen. 
         
        H.M. Lups. 
         
        (Ons  Erfgoed, 3e jg. p. 144-147, 205-209 en 244-247, 11e  jg. p. 149-153) 
    Noot: 
          1). Schuldbrief, waarin wordt aangetekend hoeveel 
        jaarlijks aan kapitaal en interest wordt afgedaan. 
        Toepassing op schepen en ook op huizen: 
        "Stilzwigende onderzettinghe hebben de 
        navolgende:... ten derde iemand die geld heeft 
        geleent om een huis ofte schip te bouwen ofte te 
        herbouwen, ofte den arbeid daer toe heeft ghedaen 
        over 't selve huis ofte schip; den brief die 
        van deze schuld werd ghemaect noemt men den 
        bijl-brief'(de Groot, WNT 2622) 
         
         
     
  |