Factoor
Iemand die voor rekening van een ander
zaken drijft, zaakgelastigde, zaakwaarnemer.
In de graanhandel iemand die zich belast
met de zorg en het verschieten van
graan; dan spreekt men van graanfactor.
|
Felpwercker, felpwerckster
Een vervaardiger, resp. vervaardigster van fluweel. |
Fiscaal, fiskaal
Persoon die in rechtszaken voor de belangen van een vorst, een overheidsorgaan of ook de V.O.C. optreedt. |
Flankeur
Soldaat die deel uitmaakte van een groep soldaten die links of rechts van de hoofdmacht oprukten. |
Flenser
Walvisvaarders die als taak hadden de kop en de buitenste speklaag van de walvis af te snijden.
Bron:
De traanjagers – Herinneringen van naoorlogse walvisvaarders. Auteur Anne-Goatske Breteler |
Fless(chen)bematter
Destijds waren de wegen nog niet geasfalteerd. Om een fles wijn of drank onbeschadigd bij de klanten te krijgen werden ze van een passende verpakking voorzien. Voor gewone flessen werden daarvoor hulzen van stro vervaardigd. Voor de grotere bewaarflessen werden (geschilde) wilgentenen gebruikt. Een en ander soms ook om de slechte kwaliteit van de flessen te verbergen. Oorspronkelijk moesten de destillateurs daar zelf voor zorgen en hadden daartoe een of meerdere flessenmatters in dienst. Rond 1900 kwamen de strohulzenfabrieken, o.a. de Tilburgsche Stroohulzenfabriek, waar de strohulzen machinaal door overwegend jong personeel werden vervaardigd.
Bron:
Johan Soetens, In glas verpakt. Uitg. De Bataafsche Leeuw, 2001. |
Flessenblazer, flessenmaker
Glasblazer, gespecialiseerd in het blazen van flessen in allerlei uitvoeringen. Voor de machinale productie tot stand kwam werden alle flessen stuk voor stuk met de mond geblazen.
In de glasoven werden de grondstoffen voor het glas tot smelten gebracht. Die grondstoffen waren o.a. aangepast aan de kleur die men wenste. Met gebruikmaking van kleine bakjes van pijpaarde gemaakt, scheepjes genoemd, die aan de achterkant van kleine openingen waren voorzien, zodat er geen ongerechtigheden konden binnenkomen, werd het vloeibare glas uit de oven gehaald.
Voor het maken van een fles waren vier man nodig.
Een “aanvanger” die met de blaaspijp, een ijzeren holle pijp, zoveel glas nam als voor een fles nodig was, waarin hij een holte blies, zorgdragende met behulp van een ijzeren “klots”, dat het glas zich overal gelijkmatig verdeelde. Dan liet hij de pijp in een ijzeren vorm neer en sloot deze met zijn linker voet waarna hij zo sterk in de pijp blies, dat het glas tegen de wanden van de vorm aandrukte.
Door de voet op te tillen werd de fles er uit gehaald en kwam in handen van de “glasmaker”, die de pijp met de daar aan hangende fles ontvangt en de fles van de pijp scheidt.
Met de fles in de tang gaat hij naar de oven en neemt met behulp van een dunne ijzeren staaf (het bindijzer) een weinig glas, dat hij om het boveneinde van de fles legt en met behulp van een schaar tot een monding voor een beugel- of kurksluiting vormt.
Hierna wordt de fles door een indrager naar de koeloven gebracht. Na drie dagen zijn de flessen voldoende afgekoeld en worden uit de koeloven genomen. De flessen worden dan gecontroleerd en verpakt of opgeslagen in het magazijn.
Uitgebreide informatie in:
In glas verpakt, Packaged in Glass, auteur Johan Soetens, uitg. De Bataafse Leeuw., Amsterdam 2001.
Interessant is ook een oud artikel uit de Wereldkroniek: De oudste Flessenfabriek. Flesschenfabriek “Delft”, voorheen Boers & Co. Opgericht 1713. |
Fo(e)lieslager
Iemand, die metalen tot zeer dunne
bladen uitsloeg. Dit gebeurde voor verschillende
doeleinden. Zo maakte men fo(e)lie
van tin, verder van een amalgaan (verbinding)
van tin en kwik, waarmede men
spiegels en ook wel edelstenen van achter
bekleedde om de terugkaatsing van het licht
te versterken, goud, koper, platina en zilver. |
Foerier, fourier
Funktie in het leger. Als regel onderofficier, belast met de zorg voor de militaire kleding en uitrusting. |
Fondsbode
Persoon die het geld kwam ophalen voor bijv. een begrafenis- of ziekenfonds. |
Fraiser, freezer
De freezer bewerkt(e) hout of metaal met een frees, een werktuig met een van scherpe tanden voorziene schijf of cilinder om metalen of hout uit te boren of af te schaven. |
Frizeerder (friseerder)
Deze was werkzaam in de lakenindustrie.
Nadat het laken geweven was en verder
werd bewerkt kwam het in handen van de
friseerder of nopper. Als regel was dit
echter vrouwenarbeid, waarbij men dan
spreekt van nopster of wiedster. Zij verwijderden
de oneffenheden, die als gevolg van
de knoopjes, die de wever had aangebracht
om gebroken draden te herstellen, waren
ontstaan. Zij bedienden zich daartoe van
scherpe ijzers of messen. Deze noppen werden
gebruikt voor het vullen van bedden en
het vervaardigen van slechte soorten laken.
Kennelijk werd hierbij ook gebruik gemaakt
van zogenaamde friseerborden, die de
kwaliteit van het laken aantastten, gezien
een bepaling in de Keuren van de Leidse
Lakendraperie: 'Niemand (sal) ... tot het
Noppen vande Laeckens mogen gebruycken
... frijseer-borden, of eenige andere diergelijcke
schadelijcke instrumenten.' In het
Handvest van Amsterdam, 1ste Verv. 79 a
wordt gesproken van 'Een Saaydrooger,
Friseerder, Trypscheerder' enzovoorts.
Later vervaardigde men textiel, dat dusdanig
geweven werd dat er kleine overeindstaande
lussen werden gevormd die men
eveneens noppen noemde.
Men kent het woord friseren (frizeren) ook
in een andere betekenis:
Het haar in de krul zetten.Ook hierbij komt
de term friseerijzer voor maar dan in de betekenis
van friseer- = krultang. |