Cachetsnijder

Snijder en graveur van zegels en penningen
.

Caffawerker
Ook kaffawerker.

Caffa is een zijden weefsel van gebeeld of gebloemd fluweel. Er bestonden verschillende soorten caffa, "caffa ghefluweelt, oft Velourtez, ende andere soorten ende speciën van Zijde-Lakenen. Spaensche Caffa gespickelt bij ghemouchetteert, caffa geseyt de bois, caffa met Satynen gronde, caffa met Armezyden gronden." De caffawerker was dus arbeidzaam in de lakennijverheid. "Een tak van 17de-eeuwsche nijverheid, die hier (in Haarlem) indertijd bloeide, was de Trijpfabriek, waar gebloemde trijp, Caffas geheeten, werd gefabriceerd. Groot was het vertier dier Trijpen en vele honderden menschen vonden in het bearbeiden van die stof hun bestaan; en wat de Caffas-zelve aanbelangt: deze viel toen zoo algemeen in den smaak, dat Prins Willem III, Koning van Engeland, in eigen persoon eene dier fabrieken onzer stad is komen zien, van den fabrikant eene aanzienlijke partij dier Trijpen heeft gekocht en op zijne terugreis naar Engeland medegenomen, waar sints dien tijd deze fabriek ook is opgericht, natuurlijk zeer ten nadeele van de Haarlemsche fabrikanten" 1). Veel van deze caffawerkers waren afkomstig uit de zuidelijke Nederlanden. Zo bijvoorbeeld Charles Carlisz. de Latre, caffawerker in de Bloemstraat te Amsterdam, maar in 1575 te Antwerpen geboren. Hij trouwde 28 maart 1568 in Amsterdam met Tanneken Tollenaers, die eveneens afkomstig was uit Antwerpen 2).

1) F. Allan, Geschiedenis en beschrijving van Haarlem, deel IV, pag.568, Haarlem 1886.
2) Jb. CBG, 1979, pag. 253.

Calculator

Iemand die berekent hoeveel personeel en/of materiaal nodig is om bijvoorbeeld een gebouw te bouwen.

Caliotfabrikant 

Caliot is een fijne witte katoenen stof, oorspronkelijk afkomstig uit en genoemd naar de stad Caliot in India.
J.J. H. Kooiman, De Caliotfabriek van W. Averink te Hardegarijp gestart in 1837.
Cameraar 

Ook vermeld als camerwaarder

Eèn van de schepenen die voor een bepaald jaar aangewezen was om het financieel beheer van de stad te voeren.

Cameryxdoekwever

Wever van cameryxdoek, een fijn linnen weefsel.

Cargadoor 

Scheepsbevrachter
Iemand die voor zijn lastgevers schepen bevracht en ladingen in ontvangst neemt.
Carotten-fabrikant 

Patentregister Delft 1822

Catechesemeester

Godsdienstonderwijzer.

Catechiseermeester, catechiseermeesteres

Man, resp. vrouw die godsdienstles gaf gebaseerd op de catechismus, het leerboek voor het godsdienstonderwijs voor de R.K. kerk waarin de godsdienst en zedenleer in de vorm van vragen en antwoorden uiteen werd gezet.

Bron:
WNT.

Celen-verkoper 
Ook wel ziel(en)verkoper genoemd.

(Jonge)mannen, vaak geronseld, die in dienst van de VOC traden, ontvingen schuldbewijzen op de kas van de Compagnie voor soldij. Zij gaven deze celen af aan aan de celenverkoper, die op zijn beurt voor hun kleding, voeding, huisvesting en zakgeld zorgde zolang de Indië-ganger nog in Holland was. De celenverkoper kon de schuldbewijzen pas te gelde maken wanneer de persoon in kwestie in Indië aan was gekomen. Gezien de grote sterfte tijdens de reis, was de kans vrij groot dat de betreffende ceel niet uitbetaald zou worden. De celenverkoper verkocht ze daarom vaak aan speculanten voor ongeveer de helft van de prijs. Waar zowel de celenverkoper als de speculant het een en ander wilden verdienen, kan men zich voorstellen wat de Indiëganger reëel van zijn voorschot in handen kreeg.

Cementmaker

Cement is een bindmiddel, bereid door het sinteren en vervolgens fijnmalen van kalk en mergel. Vroeger was tras een van de voornaamste cementsoorten. Tras werd gemalen van tuf- of duifsteen en de kwaliteit van de tras werd nauwkeurig in het oog gehouden. "Eenige quade of vervalschte Sement, te weten die van geen goede Duyvesteen gemalen is, of wel goet sijnde, met eenige specie of materie geen Sement wesende, is vervalscht." De tras werd gemalen in de trasmolen. Zo had in Haarlem de timmerman en molenmaker Batelaan op de Koudenhorn een molen gebouwd die door een paard in beweging werd gebracht. Met deze molen maalde hij van tufsteen tras of cement, die hij aan steenkopers verkocht. Deze steenkopers waren namelijk tot 1768 ook leveranciers van kalk en cement. Later gebruikte men om tras te malen grotere molens met zwaardere stenen, door twee paarden in beweging gebracht. Maar de techniek stond niet stil. In 1798 liet Marinus Wilhelmus van der Aa eveneens in Haarlem een cementmolen bouwen volgens het systeem van Macalester Loup. Deze molen werd door slechts een paard in beweging gebracht, maar leverde evenveel cement als een molen met twee paarden. Toen men weer later overging op stoomkracht, verdween de paardentrasmolen uit het stadsbeeld 1).

1) Allan IV pag. 606.

Chemist, chimist

Scheikundige. De later in gebruik gekomen term is chemicus.

Chirurgijn

Een beroep dat van oudsher samenging met dat van baertscheerder (zie aldaar). Wat duidelijker omschreven met: "De exercitie van het Chirurgijns-ambt bestaet in drie poincten, de functie van de Chirurgie, van Hayrsnyden ende Baertscheeren". In feite kwam het erop neer, dat alle verrichtingen aan het lichaam van de mens met een scherp werktuig behoorden tot het vak van de chirurgie. Een bekende Amsterdamse chirurgijn was Hendrik van Roonhuyse. In 1663 kwam er een koetsier bij hem, Gijsbert Schoonhoven, die tijdens een vechtpartij in een bierhuis zo'n grote jaap met een mes over zijn gezicht had gekregen, dat de neus bijna in tweeën was gespleten. De koetsier was al bij een andere chirurgijn geweest, maar die was nogal ondeskundig tewerk gegaan. De neus bleef na de behandeling nog steeds gespleten. Van Roonhuys bond zijn patiënt vast in een leunstoel. Tekende met inkt op zijn neus hoeveel er aan elke zijde nog moest worden weggenomen. Sneed daarop met een krom mesje de beide kanten af en "scharificeerde" meteen het been om de wond bloediger te maken. Toen doorboorde hij het neusbeen met een schoenmakers els en bracht door die opening een naald. Hij drukte de gescheiden delen samen, hechtte ze met vier naalden en "bewoelde de hechten". Toen de koetsier daarop flauw viel van de pijn, droeg Roonhuyse hem naar buiten en op de binnenplaats bracht hi| hem met behulp van azijn weer bij. "Daarop verzekerde de Meester de hechten; bevochtigde de wonden met warme balsemolic, en legde 't verband. Twee dagen later nam hij er een hecht uit en den vierden dag weer een; den zesden dag nam hij 't bovenste, en den achtsten dag ook het middelste hecht er uit, en bevond toen dat dese monstreuse en gekliefde neus volkomen aan malkanderen was genesen" 1). Hoe veelzijdig de taak van een chirurgijn was blijkt uit het werk van Goverd van den Berg, van 1781 tot aan zijn dood in 1808 chirurgijn te Rijnsburg. Hij leverde bijvoorbeeld medicijnen aan het weeshuis van Rijnsburg en samen met een andere chirurgijn ontving hij ook een somma van zes en zeventig cent per persoon per jaar, "daaronder gerekend het scheerloon van de Personen in het Weeshuis".
Zoals bij vele beroepen bleef ook dit dikwijls lang in de familie. In Vlaardingen bijvoorbeeld oefenden van 1581 tot circa 1670 veel leden van de familie Van Noorden het chirurgijnsvak uit 2).
Wie zich nader wil oriënteren over dit beroep kan veel vinden in M.A. van Andel, Chirurgijns, Vrije Meesters, Beunhazen en Kwakzalvers; de chirurgijnsgilden en de praktijk der heelkunde (1400-1800). Van deze monografie uit 1941 (Patria-reeks) verscheen in 1981 een tweede druk bij Martinus Nijhoff.




Chirurgijnsstudie

Dit is een studie die over het algemeen drie jaar duurt en waarbij de leerling meestal intern als leerknaap bij een chirurgijn het vak gaat leren. Hij wordt dan in het register van leerknapen van het gilde ingeschreven en moet een bedrag aan inschrijfgeld betalen. Na het behalen van de meesterproef mag hij zich als chirurgijn vestigen. In tegenstelling tot vele ander plaatsen is de opleiding in Amsterdam goed te noemen. De leerlingen moet het lezen en schrijven machtig zijn. Het gilde zorgt er voor dat de nodige eisen aan de chirurgijn kunnen worden gesteld en dat beunhazerij is uitgesloten. Tot het werk van de chirurgijn behoort ook het knippen en scheren dat eveneens door barbiers wordt gedaan. Voor de chirurgijns is dit vaak een onmisbare bron van het chirurgijnsinkomen dat niet bijzonder groot was. Maar daarnaast waren zij bevoegd tot het behandelen van uitwendige kwalen, het aderlaten en verrichten van chirurgische ingrepen. Zij waren verenigd in het chirurgijnsgilde dat een aantal voordelen bood. Zo fungeerde het lidmaatschap tevens als een soort verzekering, aangezien behoeftige gildenbroeders en weduwen mochten rekenen op financiele ondersteuning uit de gildenkas. Het bood de leden bescherming tegen oneerlijke concurrentie en kwakzalverij. In Amsterdam duurde de opleiding vijf jaar, zo was in 1664 vastgesteld. In Amsterdam moesten de kandidaten tijdens het examen in staat zijn om uit ruwe ijzers een aantal lancetten te slijpen en diende hij de theorie en praktijk van het aderlaten onder de knie te hebben. Ook de eigenlijke kennis van zweren, gezwellen, fracturen en dergelijke kwamen aan de orde. Naast de mondelinge overhoring ten overstaan van de overlieden van het gilde kende het examen ook een praktijkgedeelte dat in het gasthuis werd afgenomen. Wie slaagde mocht zich meester noemen en was bevoegd tot de uitoefening van de heelkunde en het openen van een eigen chirurgijnswinkel. In tegenstelling tot de academisch gevormde geneesheren, die hun patienten thuis bezochten, dreven dus veel chirurgijns een winkel waar zij hun clientele ontvingen en behandelden. Deze winkels waren evenals die van de apothekers vaak op buitenissige manier versierd met opgezette dieren, doodshoofden en geraamten. Bij praktisch elke ziekte werd het aderlaten toegepast. Hier waren diverse methoden voor zoals het openen van een ader met een lancet maar ook met behulp van bloedzuigers. Onder de verantwoordelijkheid van de chirurgijn viel ook het dichtbranden van aderen bij hevige bloedingen en het doorboren van de schedel. Voorts het wegsnijden van gezwellen en het amputeren van lichaamsdelen. Verdoving van de patiënt vond alleen plaats door inname van alcohol of andere bedwelmende middelen. Wanneer de ingreep was gelukt, dan liep men nog grote kans om een wondinfectie te krijgen. Dergelijke operaties waren dus voor de betrokkene niet alleen vreselijk pijnlijk maar ook levensgevaarlijk. In de periode van 1600 tot 1700 steeg het aantal chirurgijns van 35 tot 240. Was er voor de chirurgijns wel voldoende werk? In de tijd van Jan de Wit was de groei van Amsterdam te danken aan de immigratie. Er stierven meer Amsterdammers dan er geboren werden. Dit was niet wegens gebrek aan eten maar meer aan de verscheidenheid in de voeding. Slechte hygiëne en ziekte waren dat wel, waardoor slechts weinigen een hoge leeftijd bereikten. Het hardst sloeg de dood toe in de eerste levensjaren hetgeen we kunnen zien bij de kinderen van Willem Jansz en Neeltje Cornelis. De zuigelingensterfte schommelde rond de 25 % en ook de kindersterfte was hoog. Infectieziekten en ziekten van de ingewanden waren hier de grootste boosdoeners. Door de extreme sterfte in de kindertijd bedroeg de gemiddelde levensverwachting bij de geboorte niet meer dan 30 jaar. In heel Europa heerste in de 17e eeuw meerdere keren de builenpest. Weliswaar in Amsterdam niet zo hevig als elders maar eiste toch veel slachtoffers. De pest heerste in 1601-1602, 1617,1624, 1635-1636, 1655-1656 en voor het laatst in 1664-1665. Tijdens de laatste epidemie stierven er 25.000 mensen, ruim 10% van de toenmalige inwoners van de stad. Bij de pest bleef het niet. Er stierven ook velen aan andere ziekten zoals koortsen, pokken, mazelen, tering en malaria.


Heelkundige instrumenten voor het afzetten van ledematen, uit Cornelis Solingen, 'Alle de medicinale en chirurgicale werken', 1698 (UBA).

 Op 18 november 1658 laat Jan de Wit zich op zestienjarige leeftijd als leerknaap inschrijven bij mr. Jacob Brant en betaalt aan het gilde het inschrijfgeld van een gulden en tien stuivers. Op 16 april 1661 wordt Jan de Wit ingeschreven bij een andere leermeester namelijk Abraham Fernant en hij betaalt eveneens een gulden en tien stuivers. 21 Januari 1664 staat Jan de Wit weer in het register vermeld met de mededeling dat hij bij mr. Gillis de Hondecoeter drie jaar zal wonen en op 17 januari 1664 legt hij voor de pre-lector, cdeken, proefmeester en overmannen van het gilde met goed gevolg zijn meesterproef af. Hij mag zich daarom voortaan meester noemen. Het gilde heeft inmiddels een soort begrafenisfonds voor de leden ingesteld. Jan is de eerste die hiervoor de benodigde dertig gulden betaalt.

1) De Oude Tijd, 1873, pag.53.
2) Ons Voorgeslacht 1991, pag. 237 e.v.
Patentregister Delft 1822
Gilderechtboek Groningen 1648, 1661, 1687

Chocolademaker, chocolademaakster

Man, resp. vrouw die chocolade vervaardigde. De Spanjaarden namen de cacaobonen mee uit Amerika. En vanaf begin 17de eeuw ook in Nederland bekend. De cacaobonen werden oorspronkelijk in met wind-, mens- of dierkracht vermalen tot “Zeeuwse chocolaad” en omgezet in kleine, donkere en heel bittere cacaotabletten en –blokjes, de zogenaamde Zeeuwse koekjes, die ook heel vet waren omdat alle cacaoboter er nog in zat. Opgelost in warme melk of heet water ontstond een vettige cacaodrank, de socculate. Er ontstonden vele cacao verwerkende bedrijven in ons land. In Amsterdam bijv. de heer F. Korff (1791-1888). Hij begon in 1811 met de productie van “Zeeuwse chocolaad” in de windmolen De Goede Verwachting aan de Spaarndammerdijk, die tot 1871 in bedrijf bleef.

Chocoladewerker

De cacaobonen die na de ontdekking van Amerika naar Europa kwamen, bleven heel lang het alleenbezit van de Spanjaarden. Het gebruik van cacao drong slecht heel langzaam door naar het noorden. Cornelis Bontekoe schreef in 1685 een boekje "Over de kragten en 't gebruik van Chocolate". En omstreeks dezelfde tijd werd in Amsterdam chocolade als drank in het openbaar geschonken. Dit gebeurde in huizen waar het bordje uithing "Hier schenckt men seculate". Die chocoladedrank werd bereid door stukken bittere chocola te smelten waarin nog al het vet van de cacaobonen zat. Ruim de helft van het gewicht bestond zelfs hieruit. Dit maakte het drinken van chocola tot een wat vettig tijdverdrijf, dat menigeen te machtig was. Pas in 1828 vond Coenraad Johannes van Houten een manier uit om via mechanische weg dit vet te verwijderen en hiermee ontstond de cacaopoeder 1)
. In 1706 verscheen in de Amsterdamsche Courant van 2 december een advertentie van de "socholademakery" van Abraham Rodriguez Dias. "Deselve socholade word gemerkt A.R.D.". Een andere chocoladewerker in de hoofdstad was Garart Smit. Hij maakt 15 november 1707 bekend, dat hij "maekt en verkoopt opregte Spaense chocolade van 4 soorten ten pryse van 16, 20,24 a 30 stuyver het pond, alle seer curieus met caneel, banillas en ambar gemaeckt. Wel te weten dat de chocolade, die uyt sijn huys word verkort, gaet gemerkt G. Smit. Is woonagtig op de Nieuwezydsburgwal op de hoek van de Lynbaensteeg 2). Andere chocoladewerkers in die tijd waren Casper Flick, wiens naam is blijven voortleven naar men zegt in de chocoladeflikken, de gebroeders Blooker, die ook al herdacht werden (worden) in de uitdrukking "half elf blookertijd", tijd dus om chocolademelk te drinken en niet te vergeten Van Houten, waarvan voorvader Casparus in 1806 aan de Amsterdamse Leliegracht een "chocolaatfabricq" begon. Een eenmansbedrijfje waarin ook de vrouw van Casparus van Houten, Arnoldina Koster een behoorlijk werkzaam aandeel had.

1) Frans van Geldorp, Legende achter 3 meter beton, in Voltooid verleden tijd, uitg. ARA, 's Gravenhage 1973.
2) Ons Amsterdam, maandblad gewijd aan de Hoofdstad des lands, 16e jrg. nr. 6 juni 1964, pag. 178, id. nr.9, september 1964, pag. 285.

Chyrurgus

Oude Vaderlandsche rechtsbronnen 1894 p.376

Cichoreibrander

Producent van “peekoffie”, vervangingsmiddel van echte koffie. De bittere wortels van de chicoreiplant werden gedroogd, gemalen en verkocht als koffiesurrogaat in tijden dat de echte koffie schaars was. Napoleon had het Europese continent verboden handel met Engeland te drijven. De koloniale producten (zoals koffie) die Engeland exporteerde, werden daardoor duurder en mensen zochten hun toevlucht in een goedkope vervanger: cichorei. Ook toen echte koffie weer volop beschikbaar kwam, bleef men lang cichorei gebruiken als koffietoevoegsel. (Buisman)

Cichoreimaker

Cichorei is een samengesteldbloemige plant met blauwe lintbloemen. De wortel wordt door de bereider geroosterd en gemalen en als surrogaat of smaakverbeterend middel voor koffie in de handel gebracht.

Cijfermeester

Rekenmeester. Enkele bekende rekenmeesters waren bijv. Willem Bartjens (1569-1638), boek: “De Cijfferinghe van Mr. Willem Bartjens” en later Adam van Lintz, (2ehelft 17de eeuw), auteur van verschillende rekenboeken.

Cipier

Zolang er gevangenissen bestaan, zo lang zijn er ook gevangenbewaarders of cipiers. En gevangenissen zijn al bijna zo oud als de mensheid. Van oudsher waren het kerkers in de kastelen en als gevangenis ingerichte stadstorens, later kwamen er rasp-, spin- en tuchthuizen. In het rasphuis moesten de gevangenen onder toezicht van de cipier het harde en zware Braziliënhout met een zware zaag raspen. In het Amsterdamse rasphuis werd van de gevangenen verwacht dat zij wekelijks driehonderd pond geraspt hout konden produceren. In het spinhuis zaten de "ongebondene vrouwspersonen". Die brachten hun gevangenistijd door met spinnen, naaien en breien. Uiteraard onder streng toezicht van een bewaakster. Later werden rasp- en spinhuis verenigd in een tuchthuis. Toen de regeerders van Stad en Lande van Breda besloten om de buiten gebruik gestelde Zaaihal volgens bekomen octrooi van de Algemene Staten van 12 januari 1707 "tot een rasp- en tuchthuis, ter beteugeling van dieven en vagebonden, mitsgaders van ondeugende en lichtvaardige vrouwen te verbouwen en in te richten, werd er in 't reglement bepaald, dat de tuchtelingen en de geconfineerden, naar hunne bekwaamheid kaarden, spinnen of ander gepermitteerde arbeid en werk zouden doen, ten einde daaruit zooveel mogelijk het noodig onderhoud te kunnen hebben".

Het eten dat de cipiers ronddeelden bestond uit:
"Zon- en feestdagen: gezouten of gekookt vleesch of spek, boonen, kool ende een stuk roggenbrood van ruim een vierdeel pond, 's avonds karenmelk met havergort en twee sneden roggenbrood met boter of kaas.
's Maandags: 's morgens twee stukken brood met boter of kaas, 's middags graauwe erweten met vet en azijn en twee stukken brood als 's morgens; 's avonds een pint karenmelk met roggenbrood gekookt en twee stukken brood als voren.
Dingsdags: 's morgens als voren; 's middags witte erweten met salie gekookt, ut supra.
's Woensdags: 's morgens ut supra, 's middags potjebeuling met vet daarover en twee stukken brood met boter of kaas; 's avonds een pint karenmelk met havergort en een dubbeld stuk als voren.
Donderdags: 's morgens als voren; 's middags stokvis met weinig boter, met een vierendeel brood met boter of kaas; 's avonds karenmelk als voren.
Vrijdags: als Dingsdags.
Zaturdags: 's morgens als voren; 's middags een pint karenmelk met havergort, 's avonds als 's Maandags.

De drank zal zijn voor ijder des daags anderhalve kanne bier, van een gulde tien stuivers de tonne, behalven op feest- en drie kermisdagen (Dingsdag en Woensdag en Donderdag van de pinksterweek), wanneer zij een anderhalve kanne bier zullen hebben, van zes guldens de ton 1)"

1) De Oude Tijd 1869, pag. 215.

Ciseleerder, ciseleurder, ciseleur

Bewerker, afwerker van metalen (gegoten) voorwerpen met behulp van beitels en vijlen.

Bronnen:
WNT III-2044,2045
D.Grothe, Mechanische technologie, 42,117.

Coffyschenker
Zie koffieschenker.

Houder van een koffiehuis.

Collecteur

  1. Van overheidswege aangestelde gaarder, inzamelaar van diverse belastingen, imposten.
  2. Van overheidswege aangestelde verkoper van loten (o.a. Staatsloterij).
  3. Verzamelaar van stadsvuil.

Colporteur

Persoon, die de huizen bij langs gaat of op straat klanten werft voor uiteenlopende producten als boekwerken, boekenreeksen, loterijen, stofzuigers of radio’s.

Coman 

Navorscher 1858

Commandeur

Een militair gezag- of bevelhebber over een vesting of garnizoen; rang van een opperofficier bij de Admiraliteit, in de walvisvaart werd de kapitein commandeur genoemd en evenals de baas van een scheepswerf.

Commensaalhouder 

Iemand die kostgangers houdt.
Commies 

Een veelal door de overheid benoemd persoon die toezicht houdt en indien nodig enig recherche werk verricht.

Men treft ze o.a. aan als:
Commies in dienst van de overheid of belastingpachter, die tot taak heeft het waken tegen belastingontduikingen  en het innen van de (inderecte)belastingen
Commies aan boord van de VOC- of WIC-vaarders, belast met de leiding van de handel
Commies ter recherche van de Admiraliteit van Rotterdam
Commies van de Hollandse Magazijnen
Commies, ontvanger van de gemeenelandsmiddelen.

Het is ook een titel van ambtenaren op de ministeries, de secretarieën en bij de posterijen, welk een zekere rang aangeeft die hoger is dan die van een klerk.

Commissaris

Gelastigde, gevolmachtigde, aan wie enig gezag is overgedragen of die namens een instantie is belast met toezicht en adviseren van zijn opdrachtgever(s).
Men treft ze aan als commissaris van :
de grote accijns
de ankersmeden
het ballastkantoor
de buitenlandvaarders
de beurtschippers
de 100ste penning
de huwelijkszaken
de nachtwerkers
de rekenkamer
de schuiten- of wagenveren enz.

1651,1676, 1681, Gilderechtboek Groningen.

Commissionair

Iemand die op eigen naam en tegen loon of provisie op order of voor rekening van een ander daden van koophandel verricht en overeenkomsten sluit. Ook bestaat commissionair in effecten en granen.

Compasmaker, compassemaker, kompasmaker

Vervaardiger van scheepscompassen.

Conciërge 

Huisbewaarder, doet ook vaak klein onderhoud, e.d. karweitjes. Hij is belast met de bewaking, het toelaten en aandienen van personen, regelt of houdt toezicht op de opening en sluiting. Met treft ze aan zowel in een tuchthuis als bij de Bank van Lening. Vroeger ook ambtenaar belast met het bewaren en verkopen van failliete inboedels.
Conducteur 

Opzichter bij de artillerie- of geniewerken of in het oorlogsmagazijn.

Conducteur der brievenmalen


Brievenmalen zijn van oorsprong postzakken met brieven, die van de ene naar de andere plaats werden vervoerd. Voordat de spoorwegen in gebruik kwamen gebeurde dat o.a. per bode, postkoets, diligence of per schip/trekschuit. Als in 1839 de eerste spoorlijn wordt geopend is in de concessievoorwaarden van de Hollandse IJzeren Spoorwegmaatschappij de bepaling opgenomen dat er op aanvraag van de postdirecteuren brieven moeten worden meegenomen als er een (tijdelijk) geen andere mogelijkheden zijn. De eerste vijf jaar wordt hiervan geen gebruik gemaakt, maar in 1844 gaan expeditiebedrijven met kantoren op verschillende locaties in de grote steden brieven ter verzending in ontvangst nemen en worden dan veelal in koffers in treinen meegenomen. Met de postwet van 1850 komt hier een einde aan. Er wordt dan een regeling getroffen voor het verzenden van losse brieven per trein. Afgegeven aan het station worden ze door de conducteur meegenomen de trein in, waar ze in het postrijtuig door de conducteur der brievenmalen gesorteerd en zo nodig afgestempeld werden. De eerste "Rijkspostrijtuigen" werden in 1856 in gebruik genomen. De spoorwegmaatschappijen werden bij wet verplicht de postrijtuigen zonder vergoeding tussen de reizigerstreinen op te nemen. In ons land koos men daarbij voor het systeem van postverwerking tijdens de rit. Het grote voordeel van dit zgn. "werkend vervoer" was, dat de postkantoren van afzending nu niet meer voor elke plaats van bestemming gesloten zakken behoefden samen te stellen. Voor plaatsen, die naar verhouding weinig post ontvingen, sorteerden de kantoren de brieven slechts op "richting" en de "conducteur der brievenmalen" zorgde in de trein voor verdere behandeling van deze brieven. Bij filatelisten waren deze poststukken populair om de afstempeling.

Bronnen:
O.a.
WNT
Art. A. Wuite (zie bij afb.)

Confitemaecker 

Vervaardigde suikeren tempels en dergelijke, die op feestmaaltijden op tafel prijkten.
Confiturier 

Maker en verkoper van jam.
Conrector 

Onderdirecteur, leraar aan een gymnasium(vroeger Latijnse school)

Conroeyer, conroeymeester

Lakenwasser, resp. opzichter bij het lakenwassen.

Constabelsmaat 

VOC, verdiende f 14,-- per maand.
Constaepel 

Bevelvoeder van geschut en munitie op een schip(Harlingen)

Convooilooper, convooiloopster

Man, resp vrouw belast met het in orde brengen en bezorgen van de documenten, nodig voor het in- en uitklaren van de in-, resp. uit te voeren goederen.

Convymeester

Belastingambtenaar in havens(soort douana)

Coomenyhouder
Ook komeyhouder. Houder van een komeny. De coomenyhouder werd ook wel kooman, koomen, coman of comen genoemd.

Aanvankelijk gaat het om een winkel waarin zaken van de meest uiteenlopende aard, voornamelijk eetwaren en huishoudelijke artikelen te koop waren. Zij omvatten onder meer de zogenaamde vette waren als spek, ham, boter en kaarsen, verder bier, erwten, bonen, gort, meel, luiwagens, boenders, zwavelstokken en grauw papier. 1) Er mocht niet alles worden verkocht. Zo staat in de Keuren van Haarlem 1, 62 b (anno 1749): Geene Persoonen, welke Kruydeniers Winkel doen of Commeny houden, zullen vermogen eenige Brandewijn of Gedistilleerde Wateren te verkoopen.

1) De Uithangteekens, Mr. J. van Lennep en J. ter Gouw, deel 1, pagina 116.

Copiïst of copiëerder
(ook kopiïst of kopiëerder).

1. Copiïst, die men ook wel afschrijver noemde, zijn zij die de door een ander gestelde stukken "weder afschrijven, zoo dat hunne kopijen aan de oorspronkelijke stukken, wat den inhoud betreft, gelijk zijn. Hiertoe wordt gevorderd, dat iemand eene goede leesbare en vlugge hand schrijft; - de spelling en taalkunde, tenminste werktuigelijk, magtig is; - zindelijkheid, netheid en naauwkeurigheid in zijn werk toont; - groote geoefendheid en vaardigheid in zijne kunst bezit, en dat hij geheimhouding bewaart, waar dit gevorderd mogt worden". 1).

2. Copiïst als tussenschakel tussen fotograaf en drukker. Hij had als taak het uitborstelen van de zinkplaat (later werden wat de offsetdruk betreft aluminium- en kunststofplaten gebruikt, die al van een gevoelige laag waren voorzien), het opbrengen van de gevoelige laag: copieerlijm of de eiwitlaag op de steen of zinkplaat met behulp van een tampon of een slingerapparaat. Het maken van klatsen (= ) in aniline op een glasplaat en het maken van indelingen, alsmede het monteren van diapositieven of negatieven op een glasplaat of film en het copieren daarvan op een steen- of zinkplaat met behulp van een copieerraam of -machine. Verder het ontwikkelen, diepetsen en afspoelen van de belichte copie en het drukklaar maken daarvan.

1) Korte en eenvoudige beschrijving van de voornaamste standen, beroepen, bedrijven en bezigheden in de menschelijke maatschappij, M. Smit, Groningen 1843.

Coppelaetster

Zij zette koppen, als regel glazen bolletjes die verwarmd waren, zodat er weinig lucht inzat. Door afkoeling kromp het luchtvolume in en werd  de huid de bol ingezogen.

Cordewe(e)ner
Afgeleid van corduanier of cordewanier.

Maker van geiteleren schoenen of laarzen. De Spaanse stad Cordova is bekend om zijn leerindustrie.

Familienamen in Limburg, Jos Crott, blz 16
WNT

Cornemuser

Musicus, die een cornemuse oftewel pijpzak bespeelde. Een cornemuse was een soort doedelzak, maar met een houten zak.

Bron o.a.:
J. Verdam, Middelnederlandsch Handwoordenboek.

Corrector

Persoon, belast met het nazien en corrigeren van drukproeven.

Courantier

Iemand die een courant schrijft of uitgeeft.
Sommige problemen waar men zich nu druk over maakt, kwamen ook vroeger aan de orde, misschien in onze ogen wat minder kies uitgedrukt. Zo staat in de Haegse Mercur: van 8 Nov. 1698, no. 28:...daer hy de Menschen tracht af te trecken van 't eeten der dieren. 'T is seker, dat wy langer en gesonder souden leven, indien wy onsen balg minder met vlees en al te voedsame spijs dagelijcx oppropten.
De courantiers hadden het ook vroeger niet gemakkelijk. Zij hadden geen vrijheid alles te publiceren.:"Dat Wij verstaan hebben de Duytsche Courantiers mede te gelasten, dat sy sullen hebben wel toe te sien, .... dat sy .... niemandt aenstoot komen te geven. 1)
Dit schipperen tussen wat mocht worden gepubliceerd en wat de courantier wenste te publiceren bracht allerlei spanningen te weeg. De overheid was op tegenwerking en belemmering van het krantenwezen gericht. Zo werd aan het personeel werkzaam op de Nederlandse gezantschappen, verboden, mededelingen van ambtelijk diplomatieke aard te verstrekken. De vrijheid van de courantiers in ons land op het gebied van de buitenlandse politiek was echter dusdanig, dat vele buitenlandse mogendheden bij de Staten protesteerden. Lodewijk XTV noemde als een van de motieven voor zijn oorlogsverklaring aan de Republiek in 1672, de hier te lande in grote aantallen tegen hem en zijn land gerichte vlugschriften en artikelen.
En - vermoedelijk met behulp van steekpenningen - kwamen de courantiers ook heel wat nieuws aan de weet, dat ze eigenlijk (nog) niet mochten weten. De courantier wilde informatie verstrekken. Ook toen.

In 1687 kon men reeds alle dagen, behalve 's zondags een courant lezen:
Maandag en vrijdag, de Utrechtsche
Dinsdag en donderdag, de Haarlemmer en Amsterdammer
Woensdag, de Leidsche
Zaterdag, de Haarlemmer, Amsterdammer en Leidsche. 2)

Ondanks de tegenwerking van de overheid probeerde deze er wel financieel beter van te worden. De courantier moest bijvoorbeeld een forse belasting betalen om als enige courantier in een stad werkzaam te zijn. Zo berekende Rotterdam op gegeven ogenblik ƒ 3500.--, Haarlem / 5000,- en Den Haag ruim ƒ 6600,--. Daarnaast kwam er ook een indirecte belasting. Van 1674 af werd van elke half vel papier in Holland vier penningen geheven.
Als men de exploitatiekosten van bijvoorbeeld de Haarlemse Courant bekijkt, dan blijkt bij een omzet van ongeveer ƒ 7500.-- over de jaren 1748 - 1751 de winst gemiddeld ƒ 870,-- te zijn. In het jaar 1754 was er een nadelig saldo van ƒ 200,--
De vorming van een gezonde financiële basis werd zo door de overheidsmaatregelen eigenlijk onmogelijk gemaakt. 3)

1) Gr. Placaatboek 3, 526a, 1679
2) Volgens de Nederlandsche Spectator 1867, pagina 188.
3) De Nederlandse Krant, Dr Maarten Schneider, 1943.

Courantierse

Krantenverkoopster, krantenbezorgster (Dokkum)

Courant-ombrenger(looper)

Krantenbezorger(Leeuwarden)
Courier

Renbode/IJlbode in de Franse tijd.
Craam(be)waarster

Verzorgster van kraamvrouw met pasgeboren kind(eren). Zij was geen baker, min of zoogmin, die meer op de verzorging van de kraamkinderen gericht was.
Craankinderen
Zie ook kraankinderen.

Crasseur

  1. Persoon, die in de metaalnijverheid en de scheepsbouw, op metalen voorwerpen als bijv. platen, cilinders, balken en buizen met behulp van een kraspen of vetkrijt aan moest geven waar er wat geboord, gestanst of gezaagd moest worden.
    Tegenwoordig is dat computerwerk.
  2. Iemand die strepen trekt bij het landmeten.
    (In het leerboek “Landmeten en waterpassen” van prof.  ir. W. Schermerhorn en ir. H.J. van Steenis (Uitg. N.V. Wed. J. Ahrend & Zoon, Amsterdam 1943) kwam ik deze term niet tegen.
Cruydenier
Ook kruidenier.

Oorspronkelijk was de cruydenier zoals het woord reeds aangeeft plantkundige, in het bijzonder betreffende geneeskundige kruiden. Zo schrijft Hooft in zijn Mengelwerken op pagina 426: "Overmits mijn Heer Andrea Martioli, Delftsch kruidenier onder die bloemen en die planten heeft gevonden " Ook iemand, die kruiden of specerijen en aanverwante artikelen verkoopt, oorspronkelijk zowel voor geneeskundig als voor keukengebruik, zodat destijds ook de apothekers onder de kruideniers gerekend konden worden.
In 1585 bijvoorbeeld komt in Amsterdam Hans Martens voor als cruydenier en tevens als apotheker. Hij woonde aan de Damsluys, was van oorsprong een koopman uit Antwerpen. In 1585 krijgt hij een belastingaanslag van ƒ 28.--.
Geleidelijk veranderde het assortiment en werd de kruidenier een neringdoende die in het klein specerijen, koloniale waren en grutterswaren verkocht. (De handel in grutterswaren werd daarvoor door grutters uitgeoefend). Door steeds meer artikelen in het assortiment op te nemen groeide het bedrijf van de kleine zelfstandige uit tot de supermarktketens van vandaag, waardoor veel kleinere zaken zich niet langer wisten te handhaven.